Scans

Uw zoekacties: Hervormde Kerk Zuidland

149 Hervormde Kerk Zuidland

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Aanwijzingen voor de gebruiker
Archiefvorming
Geschiedenis van de instelling
149 Hervormde Kerk Zuidland
Inleiding
Archiefvorming
Geschiedenis van de instelling
Wie zich verdiept in de inventarisstukken, de kerkelijke handelingen en/of notulenboeken van de verschillende hervormde gemeenten op Voorne-Putten zal zich, met mij, verbazen over het feit dat zo weinig geschreven wordt over datgene waar kerken zich doorgaans mee bezig houden: de religie, of zo u wilt het Woord, of de Leer. Opvattingen daarover komen al heel weinig ter sprake. Wie de handelingen- en notulenboeken leest, ontdekt dat er wel zeer veel vermeld wordt over organisatorische en materiële zaken zoals: het beheer van de diaconale of kerkelijke goederen en fondsen, de diaconale zorg en de jaarlijks terugkomende zaken als wisseling van ouderlingen en diakenen, de nieuw aangenomen lidmaten en de huisbezoeken van predikant en ouderlingen.
Die huisbezoeken stonden in het verleden in verband met de viering van het Avondmaal, dat bijvoorbeeld in Zuidland viermaal per jaar plaats vond.
De week daaraan voorafgaand ging de predikant, vergezeld door een ouderling langs de gemeenteleden binnen het dorp en "te landewaart". Dat laatste was afhankelijk van het jaargetijde en de begaanbaarheid van de wegen. Zij onderhielden dan de gelovigen over hun handel en wandel en bepaalden met hen of zij wel aan het Avondmaal konden deelnemen. In een aantal gevallen oordeelden gemeenteleden zelf dat zij beter niet konden "aanzitten" en in andere gevallen adviseerde de predikant om maar liever weg te blijven. Bij ernstige overtreding van de goede zeden werd zelfs een verbod voor één of meerdere keren opgelegd, soms gekoppeld aan een verschijning voor de voltallige kerkenraad, waarbij de zonde diende te worden beleden en de boosdoener (ster) ernstig werd vermaand.
De kerkelijke sociale controle was, ik spreek nu vooral over de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, zeer groot en iedere misstap werd in zo'n kleine gemeenschap direct gesignaleerd en zo mogelijk gecorrigeerd.
Ik ontkom, dit lezende, niet helemaal aan een vergelijking met de biecht, waaraan de voorouders van deze gelovigen ten tijde van het "Pausdom", werden onderworpen, vooral niet als je leest wat er zoal werd opgebiecht:
Onkuisheid, ongehuwd moederschap en gemeenschap voor het huwelijk werden als zeer ernstige zonden beschouwd en er werd ook zwaar getild aan huwelijkse twisten, ruzies, dronkenschap, diefstal, roddel en achterklap. Onregelmatige kerkgang werd ook gezien als een afwijking van het rechte pad.
Het niet aan mogen zitten aan het Avondmaal was opvallend en naast de, voor een gelovige, mentale straf was het tevens een schande tegenover de dorpsgemeenschap.
Uiteindelijk zou het ook nog kunnen uitmonden in een ramp, op het moment dat men uit armoede de diaconie nodig had. De diaconie-armen, die samen met de Heilige Geest of grote armen zo'n belangrijke rol speelden tot de tijd dat de sociale zorg door de rijksoverheid werd overgenomen.
Over de rol van de diaconie en die bijstand valt zeer veel te lezen in deze kerkelijke archieven, zowel in diverse verslagen, brieven als in de diaconie-rekeningen. Vooral die rekeningen zijn zeer interessant en geven vaak een goed tijdsbeeld weer: economische recessie, misoogst, watersnood.
Maar, zoals gezegd: heel weinig over religieuze zaken. Daar was dan ook meestal geen reden toe. Die waren immers in kerkelijke wetten tijdens de Generale Synodes vastgelegd, dominee predikte de leer, legde waar nodig uit en de gemeente geloofde. Discussie daarover was niet nodig, vergaderen ook niet, dus werd er niets over geschreven.
Toch, in Zuidland, gaat de inhoudelijke kant van het instituut kerk wel een rol spelen. Daar wordt de opvatting over "de Leer" wel degelijk belangrijk, weliswaar vermengd met een flinke dosis klassenstrijd, maar toch. En hoe!
De meningsverschillen over de verschillende opvattingen werden zelfs buiten, voor het kerkgebouw voortgezet, resulteerden in openlijke geweldpleging en de rijksoverheid moest er gedurende een jaar een detachement marechaussee aan te pas laten komen om de orde in het dorp te handhaven. We schrijven dan wel het jaar 1888, de tijd dat de doleantie hervormd Nederland in tweeën scheurde.
Maar zover zijn we nog niet als dominee Carolus Boekelmans, als eerste predikant zijn ganzenveer ter hand neemt om in het "Kerkenboek" verslag te doen van zijn komst naar Zuidland. Het is dan de maand mei van het jaar 1671 lezen we, als we het oudste boek van kerkelijke handelingen hebben opengeslagen.
Zuidland heeft dan al wel 12 protestantse voorgangers gekend, want reeds in 1574, slechts twee jaar na de inname van Den Briel was er een hervormde predikant in 's Heerenland, Joannis van Os (Ossius).
Het kerkelijk leven van Zuidland kabbelde in de zeven jaren van ds. Boekelmans zonder veel schokkende gebeurtenissen rustig verder. Bijzondere vermelding is de doop van een bejaarde man in 1676 en de onthouding van het avondmaal in 1677 aan een soldaat die, om aan het vonnis van de doodstraf te ontkomen zijn compagnie had verlaten, dus was gedeserteerd. In die jaren waren praktisch alle dorpelingen lidmaat an de hervormde gemeente en zij die "...schoon lang volwassen, na geen lidmaatschap omzagen, zijn vermaant elk tot zijn plight..."

In 1682 nam de kerkenraad een belangrijk besluit tot zekerstelling van de diaconiegelden:
1. Geen lager bedrag uit te lenen dan f. 200,--;
2. en dit voor minimaal één jaar;
3. en daarbij minimaal twee borgen te eisen dan wel een goede hypotheek.
Een klein conflict met een goede afloop ontstond in februari 1683.
Schout en Schepenen, als kerkmeesters beheerder van het kerkgebouw, besloten "... een beursje tot onderhowt van de kerk onder het prediken te laten omgaan..."

Zo'n collecte zou echter ten koste kunnen gaan van de inzameling voor de diaconie en dominee Verstraten met zijn kerkenraad voelden daar niets voor. Er werd echter een elegante oplossing bedacht waarbij Verstraten zijn gezicht niet verloor en de schout toch zijn zin kreeg. De predikant van Heenvliet moest op een zondag invallen en tijdens die dienst mededeling doen van de slechte financiële toestand en "het beursje laten rondgaan". Het blijkt nooit in het nadeel van de diaconie te zijn geweest. Bovendien beloofde de schout de collecte af te zullen schaffen zodra er weer voldoende financiële armslag voor het onderhoud van de kerk zou zijn. Vermeld staat in de marge van het boek: "... Naderhant heeft noghtans d'eigen Predikant, na gewoonte van andere plaatsen, het kerkebeursje, met weinigh woorden voorgedragen..."

In 1686 maakte ds. Verstraate gewag van de vervolging op "Barbarysche Wijze" van de protestanten in Frankrijk (Hugenoten, na de opheffing van het Edict van Nantes in 1585) in zijn vergelijking hoe iedereen in deze gemeente in alle rust ter Avondmaal kon gaan. Trouwens in de volgende jaren zou men daar daadwerkelijk in Zuidland ook iets van merken. In datzelfde jaar schaffen schout en schepenen, op verzoek van de kerkenraad, de kermis af, een jaarlijks terugkerend volksvermaak dat nog erg deed denken aan de "verschrikkingen van het Pausdom" met alle kwalijke gevolgen van dien! Overigens werd diezelfde kermis in later jaren tot grote ergernis van sommige predikanten weer in ere hersteld.
Als gevolg van de Hugenotenvervolging zat aan het Avondmaal in april ook een Franse asielzoeker aan, Marbolin van Miramont, die vrouw en kinderen had verlaten en via Genève in Zuidland terecht was gekomen ten huize van schoolmeester Pieter van Linden, die graag de Franse taal wilde leren. In 1687 werden nog eens vier Franse predikanten als lidmaat ingeschreven en in het jaar daarop vestigde zich nog een vluchteling binnen de gemeente.
Uitvoerig vermeldde de predikant over het geheim verdrag tussen "... Ludovicus de XIV, koning van Vankrijk en Jacobus II, koning van Engeland om ons lieve vaderlant alsoo het een schuilplaats van Gots vlughtende kerk was, overhoop te werpen; en als een Carthago te verwoesten..."

Maar ook hoe onze stadhouder Willem III overstak naar Engeland met vloot en leger om dat land van Paperij en Slavernij -en dientengevolge ons vaderland- te bevrijden en vanwege dit alles om voortaan een jaarlijkse algemene vasten- en bedendag te houden op de 27ste oktober. Direct na de (uitvoerig beschreven) goede afloop van deze expeditie vanuit Hellevoetsluis naar Torbay en het daaropvolgende huwelijk en de kroning van Willem III en Maria Stuart werd een algemene dank- en gebedsdag op de 30ste maart belegd waarbij ds. Verstraate zelf "... de gansche 124ste psalm te predikken en de Heere te bidden het Hem gelieven moghte, onze, Zijne overige vijanden, allermeest de Franse koning Lodewijk de XIV geheel zal verdelgen: alhowel met behoudenisse zijner ziele..."
Doch ook het dorp Zuidland ontkomt niet aan rampen. Op 12 september 1688 werd het "... om zijn zonden met een vervaarlijken brant besoght...", waarbij niet alleen schuren maar ook negen woningen in de as werden gelegd. In gezamenlijk overleg tussen schout en schepenen en de kerkenraad werd een landelijke inzamelingsactie georganiseerd en tevens besloten vier gedupeerde gezinnen weer onder dak te helpen waarbij werd bepaald, dat de kinderen net zolang in deze huizen mochten blijven wonen als hun langstlevende ouder.Het betrof twee woningen van de diaconie-armen en twee huizen van de grote armen na de zijde van het dorp en aan de Stenen Heul.

In 1695 overleed na een diensttijd van slechts 33 weken schoolmeester en voorzanger Arend Heulsloot. De kerkenraad zag kans al heel snel een goede opvolger te benoemen, Leendert Jordaan uit Koorndijk. De raad passeerde hierbij echter zowel schout en schepenen als de ambachtsheer, hetgeen enige moeilijkheden veroorzaakte. Nadat de Vroede Vaderen de heer Jordaan als te benoemen schoolmeester bij de ambachtsheer hadden voorgedragen kon de kerkenraad de nieuwe koster, voorzanger en voorlezer opnieuw benoemen en mocht hij pas op 4 september 1695 zijn eerste kerkdienst zingen. Regels moeten er zijn nietwaar!

In 1693 brak er alweer een hevige brand uit in het dorp en wel op 't Hooft en zoals we in een memorie van 1705 lezen brachten de diverse collectes ten behoeve van de getroffenen veel geld op: 1722 gulden, 1 st. en tien penningen.
De uitgaven waren echter toch groter, maar het tekort van 5 gulden 4 st. en 14 p. werd door de predikant uit eigen zak aangezuiverd. Doch ook Klaaswaal werd door de "rode haan" bezocht en natuurlijk deelden de leden van Zuidlands hervormde gemeente in de ellende van Klaaswaalers. Zij collecteerden 135 gulden 10 st. en 10 p. bij elkaar op één zondag tijdens de beide diensten.
Aan het begin van de achttiende eeuw staat vermeld de opening van het testament van de vroegere dorpsgenoot, hoofdman bij de Verenigde Oostindische Compagnie, wijlen Krijn Kaperman. Bij die opening werd een brief gevonden van ene Nicolaus Welter, president van de Raad van Justitie op 't Kasteel van Colombo op Ceilon. Deze brief handelde over Krijn Kaperman, in leven Opperhoofd tot Tutecorijn op de kust van Madoera in Oost-Indië, overleden op 5 april 1702.
Volgens dat schrijven gaf Krijn opdracht aan Dirk Kaperman, schout van Zuidland en tevens rentmeester van Krijn alle gelden en goederen, beheerd in het vaderland, te vermaken aan de diaconie-armen van zijn geboortedorp. Dit leidde tot problemen tussen de schout en de kerkenraad maar door diplomatiek manoeuvreren tussen beide partijen gelukte het ds. Verstrate de schout tot andere gedachten te brengen en werd in 1711 door de laatste f. 650,-- en later zelfs ook nog de rente van f. 34,-- aan de diaconie overhandigd.
Aardig detail van het testament is de volgende bepaling:
Naast een schenking aan enkele personen in Nederland legateerde Krijn Kaperman
aan zijn slaven en slavinnen:
- Tromas (alias Trommé), goede kok en bakker met zijn vrouw Anna en drie kinderen;
- Anthony Prete, violist en lampslager met zijn vrouw Anika en drie kinderen;
- Anthony Scheefpoot, goede kok en bakker;
- Paling, violist lampslager en basspeler;
- Orpheus, violist en barbier;
- Magdalena en Klara, goede speldenwerksters per man 150, per vrouw 50 en per kind 25 'padavers van 10 Madoerese vormen' en bovendien mochten zij alle instrumenten en lampen onder elkaar verdelen. Als reden vermeldde Krijn, dat hij wilde dat zij goed zouden kunnen bestaan en niet naar Ceylon behoefden terug te keren om daar door de diaconie ondersteund te moeten worden
De diaconie verloor echter in dezelfde zaak een proces voor het Hof van Justitie in Den Haag tegen de erven Nicolaus Welter die eveneens erfgenamen bleken te zijn van Krijn Kaperman.
In 1715 ging Pieter Verstrate met emeritaat en werd na approbatie door schout en schepenen Hermanus van den Berg uit Koog aan de Zaan benoemd. Na enige bladzijden in het Boek der Consistoriale Zaken prijkt er alweer een ander handschrift in de "Notulen nopende het vertrek van ds. Van den Berg" en met diens opvolger veranderde niet alleen het handschrift maar langzamerhand ook de inhoud van de verslagen. Er werd veel minder over gecensureerden vermeld, meer in algemene termen en slechts de ernstige gevallen kwamen aan de orde. Die werden echter, in tegenstelling met voorgaande jaren wel met naam en toenaam vermeld.

Bij het aantreden van Georgius Sohnius in 1725 als nieuwe predikant werd voor het eerst een lijst van de lidmaten opgenomen in het Kerkenboek. Uit die lijst blijkt dat er toen 164 lidmaten binnen en 45 buiten het dorp woonden.
Een bijzondere aantekening in 1732 vermeldt de schenking aan de diaconie van twee zilveren avondmaalsschotels door Pieter Roest.

Grote commotie ontstond over de installatie van de nieuwe ouderling, Jacob Veerman en diaken, Jan Voorwinden, in januari 1734. Zij zouden voor hun verkiezing in december daaraan voorafgaand een groot aantal figuren hebben opgetrommeld om hun stem uit te gaan brengen, waaronder de nachtwaker en de bierdragers, die eigenlijk nooit hun stem uitbrachten. Het betrof hier de burgemeester, Veerman, en de oud-burgemeester, Voorwinde, die als kerkmeesters kennelijk ook binnen de kerkenraad enige invloed wilden hebben. De laatste (nog in de oude samenstelling) nam, zeer verontwaardigd met algemene stemmen het besluit voortaan zelf een voordracht op te maken voor een twee- of drietal waaruit de manslidmaten dan mochten kiezen. Aangezien de kerkenraad verzuimde dit besluit eerst aan de classikale vergadering voor te leggen, werd het door dit college vernietigd en moest de oude procedure gevolgd blijven worden. Vermoedelijk tot groot plezier van de beide nieuw aangetreden ambtsdragers.
Tot nu toe staan er geen echte notulen in de Kerkelijke Handelingen. Het beperkt zich meer tot een opsomming van feiten, gegroepeerd rond de Avondmaalsvieringen en de verkiezing der ambtsdragers. Pas sinds juli 1751, onder ds. Johannis van der Zaag werden, zij het nog onregelmatig, notulen bijgehouden van kerkenraadsvergaderingen. De allereerste door een meningsverschil met het Classikaal Bestuur over de jaarlijkse afsluiting van de diaconierekening.
Een zeer belangrijk besluit werd door de kerkenraad genomen in 1752 "... ter voorkominge van veragting en versuijm van den openbaaren godsdienst en ander quaat daar uijt kunnende onstaen goedgevonden en vastgesteld alle so danige luijden welke van de diaconie worden gealimenteerd zoo wanneer zij zonder wezendlijke en wettelijke verhinderinge des zondags den Openbaaren Godsdienst versuymden in de volgende week niet sullen bedeelen..."

In 1753, op een avond dat de predikant niet thuis was hadden drie leden van de kerk, Cornelis Bakker, Johannes Eilshemius en Ewout Vermaat, de vrijheid genomen op zondagavond publiek in de consistorie oefening te doen, zonder de kerkenraad daarin te kennen, over een vrije tekst uit Hooglied 2 : 3. Dit was natuurlijk strijdig met de bepalingen daarover van classis en synode en de drie boosdoeners werden daarover dan ook ernstig berispt door de predikant tijdens zijn obligate huisbezoek. Vele, zeer vele vergaderingen werden ook gewijd aan de 13-jarige zoon van Neeltje Dame. Neeltje was, voor de tweede keer gehuwd, met Jan de Kok. Haar zoon werd echter voor een jaar uitbesteed in Baarle-Nassau en bezocht zowaar een "Paapschen" school te Hoogstraten. De vergadering zou het kind alle steun en hulp ontzeggen; de moeder werd ernstig onderhouden maar... in een bijzondere vergadering werden de heren kerkenraadsleden ernstig berispt door een deputatie van het classikaal bestuur. Ze waren nu in hun ijver in de strijd tegen het "paapse gevaar" hun boekje ver te buiten gegaan.
De schoolmeester, koster en voorzanger Adrianus de Jong was inmiddels "oud en der dagen zat" en schout en schepenen vervoegden zich op zondag 14 oktober bij de kerkenraad om gezamenlijk aan De Jong te verzoeken er mee op te willen houden. De koster stemde er mee in en verzekerde zich daarmee van een goed pensioen, groot f. 200,--, hetgeen gehalveerd zou worden indien hij of zijn vrouw kwam te overlijden. Voor de helft van het bedrag moesten de ingezetene opdraaien en voor de andere helft de opvolgende schoolmeester/koster. Dit was wel heel letterlijk : de een zijn dood is de ander zijn brood! Zowel de ambachtsheer (die uiteindelijk zijn fiat moest geven) als schout, schepenen en kerkenraad stelden zich garant voor de helft van het bedrag van de burgerij.
Voor de opvolging werd een uitgebreide procedure gevolgd, ingezet door het plaatsen van een advertentie in de kranten. Uit de 19 sollicitanten werd een drietal opgemaakt, waaruit schout en leden van de kerkenraad in aanwezigheid van de ambachtsheer de kandidaat Willem Diepenhorst uit Rumpt kozen.
Overigens kregen ze later met diezelfde Willem nog heel wat te stellen na openbare dronkenschap en een vechtpartij met drie andere mannen, nota bene ... op een zondagmiddag en -avond. Het kostte de kerkenraad nog vele vergaderingen met oproepen van daders en getuigen. Uiteindelijk werd Willem gestraft met het verbod voor twee Avondmaalsdiensten.

Op 12 oktober 1762 was er een diepgaand meningsverschil tussen de kerkenraad en de regerend diaken Peter Looy over de aanbesteding van de leverantie van turf en het schrijven van behoorlijke huurcedulen. Nadat hij tot de orde was geroepen beloofde de diaken voortaan weer turf bij de juiste leverancier, Gabriel Bosschieter te bestellen.
Op 12 oktober 1762 was er een diepgaand meningsverschil tussen de kerkenraad en de regerend diaken Peter Looy over de aanbesteding van de leverantie van turf en het schrijven van behoorlijke huurcedulen. Nadat hij tot de orde was geroepen beloofde de diaken voortaan weer turf bij de juiste leverancier, Gabriel Bosschieter te bestellen.

Op 23 juni 1767 sloten alle predikanten uit naam van hun kerkenraden, in navolging van alle burgerlijke bestuurders in de Ring van putten een overeenkomst betreffende de alimentatie voor de armen binnen de eigen gemeente, ook als zij van andere gemeenten binnenkwamen. Elk artikel van deze overeenkomst werd verduidelijkt met een voorbeeld uit de praktijk.

In maart 1775 besloot de kerkenraad land in de Eendraghtspolder, tot dan in bezit van de diaconie te verkopen, in verband met de steeds oplopende kosten en de daardoor teruglopende middelen. Het leverde de kas ruim f. 1530,-- op.

In 1789 nam de kerkenraad onder haar nieuwe predikant, ds. Dubois, enige regels aan. Vermoedelijk was het verzuim tijdens vergaderingen te groot en wilde de dominee daar voorgoed een eind aan maken. De regels luidden:
- bij verzuim van een kerkenraadslid tijdens een kerkvisitatie zonder geldige reden een boete van 12 stuivers;
- te laat aanwezig bij die vergadering, zes stuivers boete;
- verzuim tijdens een gewone vergadering vier stuivers in de boetepot en
- te laat voor die vergadering twee stuivers boete, evenals de voorgaande te storten in de diaconiekas.
De politieke tijden en de daarmee samenhangende economische gevolgen worden steeds benarder in ons vaderlandje en in 1794 vond men het in Zuidland niet meer gepast om kermis te vieren terwijl ds Dubois het jaar daarop in het Consistorieboek schreef: "... de tijd des Huisbesoeking daar sijnde oordeelde de Broederschap best voor ditmaal na te laten om dat elk met de Fransche Soldaten belet ware..."

Het was in die jaren in elke hervormde gemeente regel en wet dat ieder mans-persoon die in een ambt werd verkozen verplicht was dat ambt te aanvaarden.
Dat ondervond ook Jacobus Jordaan op 4 december 1796 toen hij tot diaken werd gekozen. Zijn gezondheid was niet in orde en hij vond dat een reden om voor die zware post te bedanken. De predikant was nog wel gevoelig voor de argumenten van de man, dit in tegenstelling tot de kerkenraad. Er moesten diverse genees- en heelkundigen aan te pas komen zoals J.de Bruin, medisch doctor en chirurgijn te Oud-Beijerland die verklaarde dat Jordaan "... niet geschikt was tot so danig een Post en niet dan seer nadelige gevolgen voor sijn gevoelig gestel souden na sig slepen..."

Nog ging de kerkenraad niet overstag en men wilde dit ernstige feit aan de classikale vergadering gaan voorleggen. Door de enorme en langdurige regenval was het echter niet mogelijk om zo'n vergadering te bezoeken zodat pas in 1798 hierover een besluit kon worden genomen en aan het verzoek van Jordaan werd voldaan. Zijn opvolger werd Kornelis Dubbelde Stuiver.
Op 8 juni van datzelfde jaar werd er door de kerkenraad trouwens een verstrekkend besluit genomen. Van staatswege hiertoe gedwongen werd een commissie van vijf met name genoemde personen benoemd, met wie predikant en kerkenraad in den vervolge nauw moesten gaan samenwerken "... in alle zaken tot instandhouding van de openbare godsdienst en bezoldiging van leraar en voorzanger...".
Hieronder werd ook verstaan het in eigendom opeisen bij de municipaliteit van kerkgebouw en pastorie en het beheren daarvan. Dit laatste gaf in 1800 problemen met schout Jan van Rozenberg die in een buitengewone kerkvergadering het beheer van de kerkelijke goederen opeiste. De schout werd tijdens die bijeenkomst zo boos dat hij de predikant uitschold, ja, zelfs dreigde handtastelijk te worden.
Wat bleek het probleem te zijn? Niet zozeer de commissie op zich, maar enkele leden daarvan die de goedkeuring van de schout niet konden wegdragen. De kerkenraad besloot toen de "kerk maar in het midden te houden" en staande de vergadering een nieuwe commissie te benoemen "... van de kundigsten en godsdienstlievende mannen..." uit de burgerstand, niet zittend in kerkenraad of municipaliteit.
Later tijdens het periodiek huisbezoek werden predikant en ouderling van over de onderdeur door de schout weggescholden waarop zij besloten die deur voortaan maar links te laten liggen. Afgezien van dit incident betekende deze commissie heel veel. Immers hiermede was de eerste stap gezet op de weg tot de vorming van het latere college van kerkvoogden en notabelen.
De dominee vond trouwens terecht dat er eigenlijk een resolutieboek moest worden bijgehouden en altijd ter inzage liggen. Het voorstel hiertoe in de raad gedaan werd afgewezen omdat diaken Cornelis van Driel om onverklaarbare redenen falikant tegen zo'n boek was.
Tijdens de periode van de inlijving bij Frankrijk, waardoor Napoleon ook "onze" keizer was ging ons land mede gebukt onder de maatregelen die zijn dictatuur in Europa tot gevolg hadden. Ik denk daarbij onder andere aan het Continentaal Stelsel dat ons land economisch uitmergelde en waar natuurlijk de minst bedeelden het meest onder leden. Voor Zuidland en omstreken kwam daar in 1808 nog eens een overstroming bij van de polder. Door de dalende economie ging de vlasbereiding sterk achteruit en bovendien liep de landbouw terug.
Een van de gevolgen was een zeer grote werkloosheid voor de Zuidlanders. Het betekende vervolgens minder "in het kerkezakje" dus minder inkomsten voor de diaconie, in een tijd dat er een steeds groter beroep op ondersteuning werd gedaan. Merkwaardig was wel dat Zuidland de oplossing zocht in de "levering" van 70 - 80 man voor de Nationale Militie. Helaas bleek dat toch niet de oplossing te zijn van de moeilijkheden.

Een vervolg op de gevormde commissie van vijf uit 1798 vond plaats in 1811. Onder toezicht van de toenmalige ambachtsheer, mr. Adriaan van der Werff, die daartoe speciaal een dag naar Zuidland was afgereisd en de maire B. Vlielander werd een college van kerkmeesters gekozen volgens een vrij ingewikkelde procedure waarvoor alle manslidmaten tot tweemaal toe die dag met klokgelui werden opgeroepen. De procedure eindigde met een voordracht door de kerkenraad waaruit de ambachtsheer een drietal benoemde. Bovendien zouden ouderlingen en diakenen voortaan jaarlijks een drietal opmaken voor één der verplicht aftredende kerkmeesters. Ook uit dat drietal was het aan de ambachtsheer er één te benoemen.
De eerste maal werden verkozen: P. den Boer, Bastiaan Zoeteman en Kommer van Trigt, die na officieel door de maire te zijn beëdigd ook door hem werden geïnstalleerd.
In 1815 hield de ring Geervliet een vergadering over de onderstand van de diaconie-armen in verband met het toepassen van de regels rond de akten van indemniteit. Gedurende de inlijving bij Frankrijk was er immers heel veel veranderd. Men besloot voortaan weer te handelen volgens de wetten die bestonden voor de Franse inlijving en over die Franse periode geen terugbetaling over ten onrechte uitgekeerde onderstand te doen. Verzocht werd later aan de grote armen dezelfde regels in acht te willen nemen.
In 1816 kwam er een andere ambachtsheer en de nieuwe predikant, ds. Gutteling trof bij zijn aantreden in de nieuwe gemeente 1111 zielen aan waarvan 367 lidmaten. Ds. Gutteling was trouwens de eerste die de werkwijze van de kerkvisitatoren uitvoerig beschreef. Overigens werd het classikaal besluit om tweemaal per jaar een doopdienst te houden, waarbij ook de vaders aanwezig dienden te zijn, voor Zuidland (het platteland) niet mogelijk en wenselijk geacht. Wel besloot de kerkenraad tot het laten maken van een grotere avondmaalstafel.
Voor het eerst zien we nu ook, waarschijnlijk door kritiek van de laatst gehouden kerkvisitatie dat er in het actaboek mededelingen werden gedaan over ledenbestand en financiën.

Saldo over 1816 - 77 gld. 4 st. en 11 p.
Aangenomen lidmaten in 1817: 34
Met attestatie ingekomen: 8
Met attestatie vertrokken: 2
Totaal aantal zielen: 1130

In de jaren daarop werden zowel de positieve dan wel negatieve resultaten steeds aangegeven, evenals die van de boeken van de kerkmeesters. Daarentegen werd met de komst van ds. Gutteling steeds minder gewag gemaakt van gemeente-leden die gecensureerd werden vanwege "hunne dwalingen".
In 1820 diende zich in Zuidland op last van de provinciale kerkvergadering een nieuw fenomeen aan, overeenkomstig het Reglement op de Administratie van Goederen en Fondsen: het college van notabelen met hun plaatsvervangers, belast met het toezicht op de kerkmeesters. Aangezien de plaatselijke kerken-raad vrij was in die keuze voor wat betreft het aantal notabelen besloot Zuidland op 21 maart 1821 te komen op een getal van drie met evenzoveel plaatsvervangers.

De eerste notabelen waren:
Gerrit de Hoog, met vervanger Anthony Quispel, aftredend per 1 januari 1823;
Pieter Rozenberg, schout, vervanger Anthony de Lang, aftredend 1 januari 1824;
Arij van Beek, vervanger Cornelis van de Meer, aftredend 1 januari 1825.

Op 21 oktober 1821 werd er een nieuwe preekstoel geplaatst ter vervanging van de oude die in 1646 werd vervaardigd ten tijde van ds. Cornelis Bruinvisch. De preekstoel werd bekostigd uit het kerkfonds en tegelijkertijd werd aangetekend dat ambachtsheer C. van der Werff samen met schout, schepenen, dijkgraaf, heemraden en kerkmeesters in 1819 een "... nieuw verwulf in het zeluw..." hadden geschonken.
Op 24 oktober 1824 werd tijdens het Avondmaal aan de vergrote tafel voor het eerst gebruik gemaakt van de grote fraaie zilveren schotel die op zijn 74ste verjaardag door Samuel Ruigendijk aan de kerk werd geschonken.

Met de komst van ds. Jacobus Versprille in 1826 werden de "zonden" alsmede de bedrijvers daarvan weer uitvoerig vermeld in de "Handelingen van de Kerken-raad".
In die tijd werd er duidelijk een groot beroep gedaan op de diaconiefinanciën want, was er over het jaar 1823 nog een batig slot van 159 gld. 7 st. en 14 p in 1825 was dat nog maar f. 73; 8; 6 en we lezen 1831 over een kwaad slot van f. 544; 29; --. Een van de plagen waar ons land in die jaren werd getroffen was een langdurige veel te hoge temperatuur in het najaar van 1826, die, gekoppeld aan de slechte hygiënische omstandigheden bij de vele arme gezinnen de oorzaak werd van een desastreuze ziekte, gepaard gaande met hoge koortsen.

Het onderwijs in Zuidland stond in die jaren kennelijk in de belangstelling van diegenen die in de burgerlijke en kerkelijke gemeente een bestuurlijke functie hadden. Zij vonden dat iedereen voor onderwijs in aanmerking moest komen, ongeacht de welstand van de ouders. Dat lezen we uit een contract dat werd afgesloten in 1827 door de diaconie- en grote armen met de schoolmeester/voorzanger in het belang van alle armenkinderen uit de gemeente. Hij zou ook die kinderen les gaan geven en ontving daarvoor boven zijn normale wedde
7 1/2 c. per week per kind en voor diegenen onder hen die ook leerden schrijven 10 c. per kind. Voor het schrijfmateriaal zelf, pen en inkt, nog eens 2 1/2 c. Bovendien werden alle gedrukte boeken en leien vergoed.
Voor de avondschoolleerlingen zou hij 2 stuivers per week krijgen, waarbij wel werd bedongen dat dit bedrag inclusief schrijfbehoeften was.
Dit contract bleef tot en met 1831 in werking want in december lezen we in het Actenboek, ondertekend door Weeda zelf:
"...Op den 29 December 1831 heeft de onderwijzer der jeugd alhier, P. Weeda op voorstel van het Diaconie en Groot-armbestuur aangenomen te onderwijzen lezen schrijven rekenen en wat verder tot schoolonderwijs behoort een getal van 44 Kinderen die alle het 11e, 12e, 13e, 14e jaar bereikt hebben en wel des morgens en des middags van de maanden January, February en Maart 1832 en voorts van de laatste week van November tot de derde week van December van dat jaar en alzo gedurende een tijdvak van vier maanden met leering tevens van de noodige schoolbehoeften en onder belofte dat hij voor het getrouw waarnemen -van de schooltijden zal zorgen staande het tevens aan genoemde besturen, om zoo zij bevinden dat er achterblijven zonder dat er door hem acht op geslagen is, deze van de lijst der schoolkinderen zullen schrappen en hetgene hem voor deze competeren zou van salaris aftrekken. De som voor welke hij dit heeft aangenomen is Tachtig guldens van het Diaconie-arm bestuur en Twee en Twintig guldens van het Groot-arm bestuur, dus voor Een honderd en twee guldens te zamen..."

In 1834 alweer een schenking voor de avondmaalstafel. Nu betrof het weduwe Arendje de Boer-Overgauw die op haar 64te verjaardag twee zilveren bekers aan de kerkmeesters cadeau gaf.

In 1843 werd de kerkeknecht L. Kuiper van al zijn verplichtingen ontslagen. De dorpsveldwachter kreeg diens taak van dorpelwachter erbij. Die taak hield in het in de gaten houden van de kerkingang en honden en andere onverlaten tijdens de dienst buiten de deur te houden. Het schoonhouden en wieden van het kerkhof zou echter door de kerkmeesters aan een ander persoon worden uitbesteed.
Tijdens de lange dienstperiode van ds. E.J. van Spankeren, 1837 - 1882, werden de notulen van de vergaderingen steeds zakelijker, waarbij het opvallend is, dat de kerkenraad heel vaak mee vergadert over het financiële beheer van de kerkmeesters, die niet alleen jaarlijks aan de notabelen maar ook aan de kerkenraad verantwoording moesten afleggen. Zo gaven de ouderlingen en diakenen in 1844 hun fiat aan het besluit het koor van de kerk te restaureren uit het kerkenfonds, als daar tenminste tegenover stond dat er voortaan een huursom, groot f. 30,-- zou worden gevraagd aan het gemeentebestuur voor de berging van brandspuiten, emmers, ladders, haken en voor het gebruik van het gevangenenverblijf.
Verder zien we de volgende onderwerpen in regelmaat de revue passeren:
- de organisatie van de armenzorg;
- wie de jaarlijkse leveranties aan de armen mochten verzorgen;
- jaarlijks welke geneesheer in aanmerking kwam voor de armenzorg;
- hoeveel kinderen op kosten van de armenzorg de school mochten bezoeken, dit varieerde van 45 - 60 leerlingen;
- de geldbeleggingen van de diaconie;
- de verpachting van de gronden;
- verhuur van de armenwoningen;
- de begrafeniskosten van de behoeftigen;
- wie er voor bedeling in aanmerking kwam en voor hoeveel;
- wie er voor kledingbedeling in aanmerking kwam en het soort kleding.

Zo lezen we, zou Arie van den Hoven de gelukkige bezitter worden van "...een hembd, een doek, een paar kousen, een bovenbroek en een slaapmuts..." terwijl Willem Touw kennelijk meer behoefte had aan "...een hembd, een onderbroek en een hemdrok..."
De "periode Van Spankeren" kenmerkte zich echter meer nog door de zich verscherpende tegenstellingen tussen de "vrijzinnig" orthodoxen en hun "recht- in-de-leer-zijnde" broeders. Ik gebruik hier opzettelijk het woord 'broeders' omdat zij elkaar op die manier aanspraken maar bovendien omdat de mening van de vrouwen van geen enkele importantie was. Er werd een streng orthodoxe evangelisatieverening opgericht waarvan een flink aantal kerkgangers lid werd. Een leidende rol voor die vereniging was weggelegd voor een aanzienlijke vlasser, , die secretaris van de kerkmeesters en gemeenteraadslid was.
In zijn vlasschuur werden regelmatig bijeenkomsten belegd waar dan evangelisten in de dienst voorgingen. Hij had een grote aanhang onder de kleine middenstand maar vooral de arme vlasbewerkers en Zuidland telde onder zijn bevolking een groot aantal van deze landarbeiders. Vlas was immers een belangrijk landbouwproduct in die streek en betekende vaak nog enig inkomen, zelfs in de lange wintermaanden. Bekend is echter ook, dat de armoede in die tijd, juist onder landarbeiders op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden zeer groot was. Tegenover een aantal vlassers met hun aanhang stonden de liberale notabelen met hun aanhang uit de rijkere boerenstand.
Aan het eind van de loopbaan van dominee Van Spankeren zou hieruit een groot conflict ontstaan.

Op 27 december 1845 werd op verzoek van gemeentebestuur en de notabelsten van de gemeente een voorstel aan de kerkmeesters gedaan om die gelden, die uit het kerkefonds gemist konden worden te bestemmen voor de leniging van de nood, ontstaan door het mislukken van de aardappeloogst. Notabene het volksvoedsel bij uitstek. De kerkmeesters verstrekten een lening van f. 500,-- tegen 4 a 5 %.
De armoede was groot en de behoefte aan bedeling steeds omvangrijker. In de jaren 1846 en 1847 sloot de armmeester zijn kas af met grote tekorten, zo rond de f. 800,--. De diaconie wilde nog niet aan kerkelijk bezit komen en ging zich beperken tot bedeling van slechts drie personen: de weduwe Verhagen, C. Vlielander en T. Pons. Maar op 12 maart 1848 was het dan zover. Diaken P. Herrewijnen deelde de leden van de kerkenraad mee de bedelingen te moeten beëindigen "...dewijl de fondsen niet gedoogden verder voort te gaan...".
Hiervan werd ook de burgemeester in kennis gesteld en tevens werd besloten twee armenhuizen te gaan verkopen. Van de opbrengst kon de armmeester net z'n schulden en aflossingen bekostigen. Het gaf enig soelaas, want in 1849 werd begroot, dat de diaconie weer verder kon gaan met de bedeling van de tien oudste gemeenteleden, mits de geneeskundige kosten en de doodsschulden voor rekening van het groot armbestuur zouden komen. Nog was alle rampspoed niet voorbij want op 23 maart 1849 moest de vergadering van de heren kerkenraadsleden abrupt worden afgebroken vanwege een brand in de gemeente. De diaconiefinanciën kwamen er dat jaar echter weer bovenop, immers aan het eind van het jaar kon de kas met een positief slot, groot f. 519,-- worden afgesloten.

Niet alles was kommer en kwel in de hervormde gemeente Zuidland (althans nog niet) als we tenminste het optochtje aanschouwen van kerkenraadsleden op zaterdag 1 maart 1851. Onder aanvoering van ds. Van Spankeren trok men op naar de woning van de weduwe Van Dijk-Ruigendijk om aldaar een fraai zilveren doopbekken in ontvangst te mogen nemen. Op de rand de naam van de gulle geefster. De eerste kinderen die vanuit kunstwerk gedoopt werden waren Klaasje Bosschieter en Elizabeth Zonneveld.
Wel werd het concept-reglement op het beheer van kerkelijke goederen en fondsen afgewezen. De reden was dat er geen vrijheid bestond om af te wijken van de oude regels die in 1811 door de manslidmaten waren vastgesteld.
De koning werd een adres gestuurd tegen de vestiging van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland. De angst voor het "roomse gevaar" was diep geworteld.
Bij de Tweede Kamer werd een adres ingediend tegen de voorgenomen Armen-Wet.
De taak van de diaconie-armen werd nog eens duidelijk verwoord in een schrijven aan de gemeenteraad in 1855: "...Doel van de instelling van weldadigheid, genaamd diakonie der hervormde gemeente van Zuidland en Velgersdijk: Uitoefening van de Christelijke liefdadigheid jegens de behoeftigen die tot hare gemeente behoren. Naar de mate der bestaande behoeften in verband met de daartoe aanwezige middelen, terwijl vooral wordt toegezien dat zij geene luiheid, onmatigheid of enige zedeloosheid bevorderen..."

Hoe ver die hulp wel kon gaan vermag het volgende: Er kwam een tragisch bericht uit Maassluis dat de weduwe Grietje Hoogstad-Meivogel, onderhouden door het gemeentebestuur van Maassluis op kosten van de diaconie-armen van Zuidland "...voor haar zelve gevaarlijk was en door hare geburen uit de regenput was gehaald..."

Nog diezelfde dag besloot de vergadering ouderling Hoogenboom en diaken van Driel naar Maassluis te sturen tot het nemen van poolshoogte en haar eventueel te vragen in Zuidland te komen wonen. De volgende dag was er alweer een vergadering waarin de beide broeders verslag uitbrachten van hun wedervaren. Zij hadden Grietje (vermoedelijk met paard en wagen) met have en goed meegebracht en in een diaconiehuisje in Zuidland geïnstalleerd. Bovendien was er overleg gevoerd met de grote armen om een andere inwoonster als toezicht bij haar te laten inwonen.
Het is aardig om eens te kijken naar de bevolkingscijfers per 1 januari 1857.

Inwonertal van de burgerlijke gemeente:
- mannen 812
- vrouwen 794
totaal 1857

Ledental kerkelijke gemeente:
- mannelijke lidmaten 240
- vrouwelijke lidmaten 287
totaal 527

- mnl. geboorte/doopleden 546
- vr. geboorte/doopleden 493
totaal 1039

Totaal ledental kerk. gem. 1566

- christelijk afgescheiden 8
- rooms-katholieken 4
- joods 28
- vermoedelijk onkerkelijk 251
totaal 291

Totaal aantal inwoners 1857

Het 25-jarig ambtsjubileum, tevens huwelijksfeest van dominee en mevrouw Van Spankeren werd in dat jaar uitbundig gevierd met als cadeau een mahoniehouten canapé terwijl in dat jaar ook, met algemeen goedkeuren en op gezamenlijke kosten van de burgerlijke en kerkelijke gemeente de gracht rond de kerk werd gedempt.
We slaan nu enige jaren over en zien dat in een van de gezamenlijke vergaderingen van kerkmeesters en kerkenraad een besluit werd genomen over het bouwen van een nieuwe consistoriekamer met brandspuithuisje en regenbak. Een besluit dat na uitvoering toch wel enige problemen zou gaan geven. De gemeenteraad weigerde namelijk twee jaar lang om de huur er voor af te dragen omdat "ze niet in die besluitvorming werd betrokken". Het bleek een onderonsje tussen de burgervader en de kerkmeesters te zijn geweest. De spuiten gingen er uiteindelijk uit en het huisje zou voor een ander doel verhuurd gaan worden. De vroegere consistoriekamer werd tot woning verbouwd en verhuurd aan Gerrit Nieuwenhuizen voor f. 0,75 per week. Ook over de hoogte van het grafrecht ontstond verschil van mening en men kennelijk zo gebeten op het gemeentebestuur dat de huurprijs van het koor voor de gemeente, voorheen f. 20,-- per jaar, voortaan werd verdubbeld.
In 1867 werd gestemd over de invoering van art.23. Dit hield in dat voortaan een vrije verkiezing van het kiescollege zou plaats vinden. Op 6 april was de stemming daarover. Van de 149 manslidmaten kwamen er slechts 58 opdagen, waarvan 53 vóór de invoering van het nieuwe systeem stemde. Op 24 augustus werd het in de praktijk gebracht waarbij zeven leden met volstrekte meerderheid direct een zetel kregen. Over 14 anderen moest een herstemming plaats vinden die op 11 augustus het aantal gemachtigden van het kiescollege op 21 personen bracht. Jaarlijks moest er nu voortaan 1/4 deel aftreden gevolgd door nieuwe verkiezingen. In december werden de ouderlingen en diakenen echter toch weer op de oude wijze voorgedragen omdat het nieuwe plaatselijk reglement van het kiescollege nog steeds niet was goedgekeurd door het provinciaal college van toezicht.
Men was trouwens beslist niet tevreden over de gang van zaken rond het beheer van de kerkelijke goederen en fondsen door de kerkmeesters. Regelmatig was dit aan de orde in de gecombineerde vergaderingen met de kerkmeesters. Er werd daarom besloten een nieuw plaatselijk reglement te gaan ontwerpen. Er werd een vergadering belegd met notabelen, kerkvoogdij en kerkenraad waarin de eerder benoemde commissie een conceptreglement ter goedkeuring aan de vergadering voorlegde. Hiertegen maakte de predikant staande de vergadering ernstig bezwaar. Hij vond dat het gewijzigde reglement voor alle manslidmaten ter inzage moest worden gelegd gevolgd door een stemming daarover. En zo gebeurde het.
In 1871 deed het groot armbestuur een beroep op de kerkenraad om financieel bij te springen over het gemeentelijk tekort van 1869. Onder protest zegde de diaconie een eenmalige subsidie toe van f. 223,66 ter dekking van dat tekort.
Op 30 augustus van dat jaar ontving de kerkenraad na de dienst een brief, ondertekend door W. van Driel Hzn. en 21 andere leden met het verzoek vóór of na de reguliere kerkdienst of op andere momenten dat de kerk niet werd gebruikt samenkomsten te mogen beleggen onder leiding van een evangelist.

Hierbij moet worden aangetekend dat de hervormde gemeente van Zuidland een wat "vrijzinniger" predikant had dan een aantal gemeenteleden lief was en dat niet alleen. Ook de inhoud en betekenis die aan de bijbelse leer werd gegeven vond in de ogen van dat deel van de gemeente geen genade. Evenwel dient te worden gezegd dat hij zich keurig hield aan de voorschriften en stellingen die door de Generale Synode waren vastgesteld en voorgeschreven.
Tegelijkertijd met het hierboven genoemde schrijven werd een tweede adres, ondertekend door 44 lidmaten, met het advies geen gehoor te geven aan het verzoek van de "evangelisatiemensen" ontvangen. De kerkenraad zat met beide brieven behoorlijk in hun maag en vond zichzelf, zonder de kerkmeesters en notabelen te raadplegen, niet bevoegd om hierover een besluit te nemen.
Het eerste wolkje van de doleantieorkaan was ongemerkt boven Zuidland verschenen.

In 1873 verzocht de gemeenteraad aan de diaconie fasegewijs de armenzorg in Zuidland en Velgersdijk over te gaan nemen. Er werd hierover door de kerkenraad een positief maar afwachtend standpunt ingenomen. Het initiatief moest baar bij het gemeentebestuur vandaan komen.
Er was trouwens binnen de gemeente behoefte aan opvang voor bejaarden en andere behoeftigen. Men keek dus uit naar een woning waarin deze mensen konden worden opgenomen en gemeenschappelijk verpleegd. Het oog viel op het huis waarin op dat moment L. Hoogwerf of anders de woning waarin H. de Labije domiliceerde om daarin die stakkers te plaatsen die "...door hunne kinderen de deur werden gewezen..."
Het werd toch kennelijk niet zo uitgevoerd, want acht jaar later, zo lezen we, moest W. van Driel een kostenraming en tekening maken voor de bouw van een armenhuis.

De winter van 1874/1875 was zo streng en de werkloosheid dermate hoog dat de diaconie ondersteuning moest geven aan mensen die normaliter niet tot de armenzorg behoorden. De predikant wees er tijdens een vergadering echter op, dat indien een stemgerechtigd lid door de diaconie-armen werd ondersteund hij daarmee het volgend jaar zijn stemrecht verloor, tenzij hij het ontvangen bedrag tijdig had terugbetaald. Dit was overeenkomstig het plaatselijk reglement. Het beoordelingsvermogen van de lidmaten en het kunnen maken van een keuze nam kennelijk in Zuidland toe met de inhoud van de portemonnee.
Na een bezoek aan de rechter in Brielle en het vieren van de goede afloop op 14 juli 1876 vond er een ongeval plaats waar onder andere drie leden van de kerk betrokken waren. Ze waren op weg van Brielle naar Zuidland. Er was flink wat drank aan te pas gekomen en door woest rijden rolde de wagen van de dijk waarbij de voerman, Hendrik van Rij om het leven kwam. De drie leden werden tot de orde geroepen en moesten zich eenmaal van het avondmaal onthouden hetgeen protesten ontlokten bij het classikaal bestuur. Overmatig gebruik van sterke drank kwam heel vaak voor en in 1880 werd er door de Mij. tot Nut van 't Algemeen een petitie opgesteld tegen het gebruik van spiritualia. De kerkenraad werd gevraagd aan deze handtekeningenactie mee te werken. Dat gebeurde en de petitie werd hiertoe neergelegd in de consistoriekamer waar alle mannelijke volwassenen konden tekenen.
Tussen de grote armen en de diaconie ontstond een conflict over de genees-, heel- en verloskundige hulp gegeven aan de armste inwoners van de gemeente. Het gemeentelijk armbestuur weigerde nog langer voor de kosten op te moeten draaien voor hulp aan leden van de kerk.

Na het vertrek van ds. Van Spankeren; na 50 jaar trouwe dienst ging hij op 4 juni 1882 met emeritaat, werd er over het voorgaande jaar kerkvisitatie gehouden. Het volledig verslag hiervan is in de notulen terug te vinden waardoor we nu weten dat:
- de openbare godsdienstoefening 's morgens getrouw werden waargenomen, doch 's middags minder (totaal slechts 70 á 80 personen);
- viermaal per jaar Avondmaal werd gevierd, bezocht door 58, 80 en 100 lidmaten;
- voltrokken huwelijk nog slechts zeer zelden kerkelijk werden ingezegend;
- geen verbetering in de zondagsviering valt te constateren; de winkels zijn wel gesloten.
De opvolger van Van Spankeren, ds. De Lange kwam al spoedig met de suggestie een maal per maand een derde collecte te gaan bestemmen voor de stichting en bouw van een "School met den Bijbel". Naast de openbare school dus een bijzondere school opdat de kerk actiever werd in de verbreiding van het geloof.

Dit voorstel viel al in zeer goede aarde, zo zelfs, dat meteen besloten werd die collecte wekelijks te gaan houden. Veel verder kwam deze predikant niet met z'n "verbreiding des geloofs" want binnen een jaar (in maart) had hij het al gezien en daarmee begon de misère in 's Heerenland. Er vielen twee ouderlingen uit, de één, Jb. de Hoog kwam te overlijden en de ander, Bol trad tussentijds af. Er waren vele stemmingen nodig voordat de kerkenraad in augustus 1885, twee jaar later dus, weer compleet was. Maar met de komst van een predikant was het nog droeviger gesteld. De ene kandidaat volgde de nadere op en bedankte ook weer even snel. Gezien de herkomst van al deze predikanten moeten ze allemaal tot de meer orthodoxe richting van de hervormde kerk hebben behoord en zagen ze niets in de opvattingen over de tot dan toe in Zuidland gepredikte "leer" tot ds. J. Bajema aan de beurt kwam. Vermoedelijk zag hij het als een roeping en taak om het "zondige" Zuidland weer op het rechte pad terug te voeren.
Al in de eerste vergadering, een dag na z'n intrede op 16 mei 1886, stelde hij voor de derde collecte voor noodlijdende kerken en personen af te schaffen en in plaats daarvan te collecteren voor de Vrije Universiteit te Amsterdam en zo nodig voor het vorige doel maar alleen als die oprecht in "de leer" bleken te zijn. De synode verdeelt immers de opbrengst van de collecten over alle kerken, ook aan diegene die afwijken in de leer. Dominee kreeg iedereen mee.
Ook de collecte voor het Oude Rotterdamse Zendingsgenootschap werd geschrapt en die voor de gereformeerde zendingsvereniging ingevoerd. Een voorstel van de nieuwe voorzitter om niet meer deel te nemen aan de classikale bijeenkomsten vanwege het kerkelijk klimaat aldaar krijgt ook alle handen op elkaar, gevolgd door een gepeperde brief aan de classis die dominee wijselijk door alle aanwezige leden laat ondertekenen.
Binnen veertien dagen werd er alweer vergaderd waarin een brief werd opgesteld aan het gemeentebestuur met een dringend verzoek tot afschaffen van de kermis vanwege de zondige gebruiken aldaar. Bovendien viel het besluit om personen die met een goedgekeurde attestatie waren binnengekomen alsnog te onderzoeken. Hen zou opnieuw gevraagd worden naar de opvatting over "de leer" en zo die maar enigszins afwijkend zou zijn ze niet toe te laten als lidmaat van de kerk en dus niet in te schrijven in het lidmatenregister.
Het "wolkje" uit 1871 begon zichtbaar uit te groeien tot een wolkenmassa boven de scheve kerktoren voorafgaand aan de storm van de doleantie die weldra zou losbarsten.
Viel er nou net toevallig in die weken ook nog een brief uit Zaandam op des dominees bureau. Hij was gedateerd 6 juni 1886 en verzonden door een commissie van mannelijke lidmaten aldaar die ten doel had "... als eene dolerende kerk aldaar tegenover het overheeerschende modernisme te openbaren.." en daarom graag met de kerkenraad van Zuidland wilde corresponderen. Na enige toelichting door de voorzitter - hij was kennelijk al goed bekend met deze commissie en haar werk- besloot men op dit verzoek in te gaan. En heel subtiel, nadat hij, door hem ingevoerd, de vergaderingen met psalmgezang en gebed had geopend voerde hij z'n ambtsdragers stapje voor stapje de weg op die hij wilde voordat hij weer op dezelfde wijze eindigde zich hierbij gesteund wetend door een aantal medestanders.
Op donderdagavond 9 september werd een kerkdienst gehouden tot afbreuk van de kermis, die het gemeentebestuur natuurlijk door liet gaan. Ook vond de dominee het verzenden en ontvangen van kranten op de "Dag des Heeren" uiterst verwerpelijk en hij drong er bij zijn broeders op aan zich ook daaraan niet meer schuldig te maken. Er moest trouwens eindelijk eens een vergadering worden belegd in verband met de de in aanbouw zijnde bijzondere school.
Alleen het aantrekken van een nieuwe diaken verliep weer niet zo goed. De een na de ander bedankte, pas de zesde benoemde nam het baantje aan.

Direct al na de laatste woorden van het gebed, uitgesproken door de predikant aan het begin van het jaar 1987, werd het doel van de vergadering duidelijk. De broeders ontvingen immers nooit een agenda en wisten vaak niet waarover er zou worden vergaderd. En het doel was deze keer niet mis te verstaan: "...het spreken over de afwerping van het synodale juk..."

Dominee Bajema had in de korte periode dat hij in Zuidland stond natuurlijk al wel gepeild op hoeveel medestanders hij zou kunnen rekenen als hij tot die stap zou komen en vond de tijd er nu kennelijk rijp voor. Welnu, er werd inderdaad met algemene stemmen besloten om met de synodale organisatie te breken maar "...achtervolgd door de vijand..." nog even met de uitvoering van dit (overigens tot de volgende vergadering absoluut geheim) besluit te wachten.
Op 14 februari werden de notulen vastgesteld die door ieder der aanwezigen ondertekend moesten worden. De predikant was wel zo wijs om de verantwoording van dit verstrekkende besluit niet alleen op zich te nemen. Tijdens dezelfde ochtendbijeenkomst besloot men terug te gaan naar de Kerkorde van 1618/1619, gesloten te Dordrecht. Het was vanzelfsprekend dat daardoor alle plaatselijke reglementen en bepalingen, in strijd met die kerkorde, geschrapt dan wel herschreven moesten worden. Op dezelfde avond nog werd een gecombineerde vergadering uitgeschreven met notabelen, kerkmeesters en gemachtigden van het kiescollege. Tijdens dit samenzijn zou een en ander bekend gemaakt worden en daarna de gemeente ervan in kennis gesteld.
Het is veelzeggend dat de predikant, voorzitter en notulist van deze samenkomsten achter de datum, 14 februari 1887, boven de notulen van deze vergadering plaatste.
De nieuwe orde was begonnen, de doleantie een feit!
In een postscriptum vermeldde de notulist nog eens nadrukkelijk "... dat de kerkenraad niet geacht wordt met de Nederlandse Hervormde Kerk als zodanig te breken, neen, slechts met hare tegen Gods H. Woord indruischende organisatie..."

Een mededeling over de ontwikkelingen zou aan de burgemeester en aan de koning worden verzonden

Die avondvergadering (genotuleerd als ) begon na de gebruikelijke inleiding met een stevige preek en een historische schets naar aanleiding van de tekst 2 Koningen 13 met als thema: Telkens is er een nieuwe reformatie nodig. Vervolgens deelde de predikant namens de kerkenraad aan alle aanwezigen mee dat
"... hedenmorgen het juk van de synodale hiërarchie was afgeworpen...en dat de vijanden de uitvoering van gemeld besluit in de hand gewerkt hadden door hunne dreigementen en dat de naam van de gemeente voortaan weer zal zijn Nederlandse Gereformeerde Kerk Zuidland..."

Het was een totale overval door Jacob Bajema, zeer goed voorbereid en stapje voor stapje opgebouwd nadat hij zich verzekerd wist van een flinke achterban.
Wie die vijanden dan wel en wat voor dreigementen er geuit waren liet hij onbesproken of ongenotuleerd. Dominee kreeg het niet moeilijk, want op zijn vraag of alle aanwezigen dit besluit konden ondersteunen antwoordde iedereen bevestigend. In de kerkdienst van 17 februari zou de gemeente geïnformeerd worden. Hij besefte echter terdege, dat hij hoog spel speelde. Uiteindelijk was hij buiten de kerkorde getreden en liep daarmee het risico uit de kerk -het gebouw - gezet te worden. Hij deelde daarom alle besluiten namens de kerkenraad officieel mee aan kerkvoogden en notabelen en nodigde hen uit dat "...zij wel zorg willen dragen, dat de goederen onder hun beheer niet aan haar bestemming onttrokken worden, maar, voor als nog ten dienste van hem, kerkenraad, mogen verblijven en het kerkgebouw in de toekomst voor alle godsdienstoefeningen open te stellen en het gebouw niet aan enige lasthebber der synodale organisatie mag af worden gestaan..."

Het antwoord van de kerkvoogdij was duidelijk maar voorzichtig. Dit college zou niets doen wat in strijd was met de besluiten van de kerkenraad tenzij.... een rechter anders besliste.
Tijdens de kerkdiensten van 17 februari kreeg de hele gemeente (vermoedelijk in een stampvolle kerk) een verslag van de "revolutie" met de mededeling dat indien enig lid bezwaar had, hij dat dan binnen 48 uur schriftelijk moest kenbaar maken.
Slechts één lid, het hoofd van de staatsschool, had de moed hierop te reageren met het volgende briefje:
Zuidland, 22 februari 1887
Ik heb de eer U te berichten, dat ik, noch mijn gezin, lid wil zijn eener Kerkelijke gemeente, wier leeren en voorgangers hunnen gehoorzaamheid aan de Synode hebben opgezegd,
w.g. G.C. de Hondt


De "doleantiecoup" scheen te zijn geslaagd en binnen negen maanden was de Nederlandse Hervormde Kerk te Zuidland omgeturnd tot de dolerende Nederlandse Gereformeerde Kerk.
Er gingen ook weer heel wat brieven uit:
Onder andere naar de Tweede Kamer namens de kerkenraad en de commissie voor de "School met den Bijbel" tegen de opgelegde vaccinatiedwang aan schoolkinderen en leerkrachten alsmede een pittige brief aan de gemeenteraad over die heidense kermis.
En...met de nieuwe structuur van de kerk werd er ook weer meer aandacht geschonken door de kerkenraad aan de diverse "zonden" van de gemeenteleden.
Zo liet het echtpaar Van de Vught-van der Slot hun (te vroeg geboren) kind dopen in de huiskamer van J. van Essen, de classikale tegenpartij. Dit was natuurlijk uit den boze!
Toch in de schijnbaar opgeklaarde lucht pakken zich nieuwe onweerswolken samen boven de dolerende hoofden:
Er was namelijk een synodale tegen-kerkenraad in de gemeente Zuidland gevormd en men verwachtte daar nu enige beroering van binnen de gemeente.
Bovendien was er vanaf augustus tijdens de vergaderingen een opvallende absentie te zien van meerder of zelfs alle diakenen.
Op 25 november werden twee nieuwe ambtsdragers gekozen. Van Rij Czn. werd in zijn functie herkozen maar bedankte, zonder de reden daarvoor te willen noemen.
Met de ondertekening van de notulen van 28 november 1887 door J. Bajema en R. van Sintmaartensdijk eindigt dit notulenboek abrupt en de vele blanco bladzijden die nog resten roepen evenzovele vragen op:

- Waar bleven de lidmaten die niet meer bij Bajema's opstandige groep wilden kerken?
- Hoe verging het hen?
- Namen zij dit alles zomaar, goedschiks?
- Gezien de aanvang van mijn inleiding toch niet!
Welnu, deel 6 van deze "Kerkelijke verslagen" tilt een tipje van de sluier op en vangt aan met de datum 12 juni 1887 "...Bevestiging van de nieuwbenoemde kerkenraadsleden door de consulent, ds. L.H. Rienderhoff, predikant te Oudenhoorn..."
Tevens werden een aantal praktische en organisatorische zaken afgehandeld zoals een postadres, voorheen bij de predikant maar nu voortaan bij ouderling Van Rij.
Op 24 april was er een brief uitgegaan van ds. Rienderhoff, de consulent, tot deelname aan de eerste kerkdienst voor de hervormde gemeente (wat er althans van over was gebleven) in de bovenzaal van J. van Essen, die echter voor dat doel totaal ongeschikt was. Er werd dan ook een verzoek ingediend bij de gemeenteraad om het schoollokaal voor vrouwelijke handwerken voor de erediensten te mogen gaan gebruiken. Dat werd zeer spoedig ingewilligd en op 3 juli was het al in gebruik.
Op 31 mei daaraan voorafgaand was ds. Bajema met al zijn ouderlingen en diakenen het lidmaatschap ontnomen. Zij zaten vanaf die datum clandestien in kerk en pastorie.
Aan de lidmaten werden persoonlijk circulaires gezonden met behulp waarvan ieder kon aangeven al of niet bij de Ned. Herv. Kerk te willen blijven.
Brieven aan de notabelen om zich voor hun daden te verantwoorden bleven helaas onbeantwoord hetgeen uiteindelijk in een tuchtzaak resulteerde. Zij werden schuldig bevonden aan verstoring van orde en rust in de gemeente en dientengevolge van hun lidmaatschap ontzegd.
Ook een groot aantal lidmaten die niet reageerde op de circulaire, noch op een later ontvangen schrijven en ook niet voor de kerkenraad verscheen werd het lidmaatschap ontnomen.
De gehele gemeente moest eigenlijk opnieuw opgebouwd worden en de financiële zaken rechtgezet. De diaconiegelden waren in "dolerende" handen overgegaan evenals het kerkenfonds van de kerkmeesters. Er moest (in aanwezigheid van notaris Loeff) een totaal nieuwe stemlijst worden opgesteld waar slechts 45 namen op voorkwamen. Er konden nu tenminste weer 6 nieuwe notabelen worden gekozen. Ook bij deze verkiezing was de notaris, wiens naam trouwens onder de kandidaten prijkte, aanwezig.
Daarna werd getracht de diaconiegelden veilig te stellen. Daartoe werden op 24 oktober de afgezette diakenen uitgenodigd tussen 14 en 16 uur rekening en verantwoording te komen doen en alle goederen en stukken over te dragen. Niemand verscheen en in de korte vergadering werd alvast besloten twee nieuwe lidmatenboeken aan te schaffen. Tegen de afvallige diakenen werd een procedure opgestart.
Nadat in de vergadering van januari 1888 weer een aantal recalcitrante dolerenden van hun lidmaatschap werd ontheven deed de nieuwe administrerende diaken verantwoording van zijn rekening. In vergelijking met voorgaande jaren was dat natuurlijk een schamel bedrag:
Ontvangsten: f. 168,22
Uitgaven: f. 125,35 1/2
Batig slot: f. 42,86 1/2
Praktisch iedere vergadering van de kerkenraad werden er wel een of meer leden hun lidmaatschap ontnomen maar dan stopt de notulering met de volgende aantekening van de consulent, ds. Rienderhoff:
"... N.B. De eerste godsdienstoefening in het kerkgebouw, na de troebelen der doleantie, heeft plaats gehad op Zondag 23 december 1888, en werd geleid door de consulent, ds. L.H. Rienderhoff, die sprak naar aanleiding van Joh. 4:24...." en vier dagen later vond de eerste vergadering weer plaats in de consistoriekamer waarin een nieuwe instructie voor de koster werd vastgesteld en als voorzanger werd herbenoemd Joh. van Toledo.
En toen, op 6 februari 1889 vond er een bijzondere kerkenraadsvergadering plaats waarin de ontzette diakenen de goederen en fondsen van de diaconie moesten overdragen. De drie "boosdoeners", D. van der Bie, B. Zoeteman Jzn. en C. IJzerman droegen allereerst de brandkast met inhoud over waarna men in optocht naar de pastorie trok waar de archiefkist van de kerkenraad werd overgedragen. Helaas hielden ze geld achter hetgeen toch nog weer tot een rechtszaak leidde waarin de advocaat en procureur Mr. Knottenbelt een grote rol zou gaan spelen.
Nu kwamen de ouders aan de beurt die in deze hectische periode hun kind ten onrechte bij de afgezette predikant Bajema hadden laten dopen. Aan de oproep om voor de kerkenraad te verschijnen werd echter door slechts een persoon gehoor gegeven, Willem Kabbedijk, die berouw toonde en wenst terug te keren van zijn schreden "op het smalle pad". Van de 83 aangeschreven ouderparen werden er opnieuw 82 uit de kerk gestoten.
Intussen was de kerkenraad ook zeer intensief op zoek naar een opvolger van de afvallige ds. Bajema. Stad en land werd afgereisd om predikanten te horen en warm te maken voor de standplaats Zuidland. Dat viel niet mee. Niemand had kennelijk veel trek zich in een wespennest te storten. Toch vond men uiteindelijk een gegadigde en wel in ....Geervliet. Ds. De Vries deed op 18 mei 1890 zijn intree en daarmee had de Hervormde Gemeente, geruïneerd en gedecimeerd, maar niet verslagen eindelijk weer een eigen predikant in het eigen kerkgebouw. Men was zelfs zo optimistisch dat er in augustus sprake was van de aanschaf van een kerkorgel.
Edoch, nog was de lucht nog niet helemaal gezuiverd want begin januari 1891 lag er in de vergadering een brief op tafel, ondertekend door 93 vrouwelijke lidmaten met de mededeling dat zij zich afgescheiden verklaarden. Was tot nu toe de doleantie een gevecht geweest van man tegen man, nu kregen de vrouwen de vrijheid of de opdracht zich solidair te verklaren. De brief werd door de heren kerkenraad voor kennisgeving aangenomen en met deze laatste daad was eigenlijk de doleantie voor alle partijen als een feit aanvaard geworden en in rustiger vaarwater gekomen.
Nadat bij de tienjaarlijkse stemming in 1891 over de procedure van het benoemen van kerkenraadsleden en het beroepen van predikanten de overgrote meerderheid dit zag als taak voor de kerkenraad was het duidelijk dat deze weer alle vertrouwen van de gemeenteleden had.
Lt. van der Meer Czn. zag zijn naam met ere vermeld in het notulenboek vanwege het feit dat hij in april 1896 het formidabele bedrag van f. 2500,-- schonk voor de aanschaf van een kerkorgel. Voorlezer en voorzanger Van Toledo werd aangezocht als organist te gaan fungeren en dus zijn baan om te ruilen. De pas benoemde predikant, Cornelis Boers, zegde toe dan het voorlezen van de Heilige Schrift op zich te willen nemen. Precies een jaar later werd het orgel ingewijd. Helaas zonder dat de schenker zelf van het fraaie speeltuig kon genieten; hij was enkele weken daarvoor overleden. Quispel werd nu benoemd als voorlezer en voorzanger, hetgeen later toch niet zo'n geschikte keus zou blijken.
In december spraken enkele kerkenraadsleden hun bedenkingen uit over de op-rechtheid van het lidmaatschap van sommige gemeenteleden. Het spreekwoord "om der wille van de smeer likt de kat de kandeleer", zou hier wel eens op z'n plaats kunnen zijn. Besloten werd dat "...gehuwden die zich tot lidmaat laten aanemen eerst na verloop van vijf jaren daarna uit de diaconiefondsen mogen ondersteund worden..."

Bovendien werd nog een belangrijk besluit genomen: "... voortaan menschen die zich voor bedeling aanmelden alléén dàn zullen worden aangenomen indien zij zich schriftelijk bereid verklaren, de goederen die zij bezitten, van welken aard ook bij hun overlijden aan de diaconie laten..."

Toen in 1898 de Generale Synode voorstelde op 31 augustus een speciale kerkdienst te houden in verband met de troonsbestijging van koningin Wilhelmina was de kerkenraad daar unaniem tegen uit angst dat er voor een lege kerk zou worden gepreekt. 't Was immers middenin de oogsttijd en er is geen landbouwer die voor zoiets de oogst stil zou leggen.
In 1912 blijken er een meisjes- en een jongelingsvereniging te zijn opgericht, gezien het feit dat zij in 1937 hun zilveren jubileum vierden.

Bij een kapperszaak wordt veel gekletst, dat is nu zo, maar mogelijk vroeger nog veel erger. Het was immers, samen met het dorpscafé, de plek voor de sociale contacten en het uitwisselen van de dorpsnieuwtjes. Maar het betekende ook dat wat er werd verteld dor het gehele dorp werd "gehoord".
Dat ondervond voorlezer Quispel in 1913 ook na een bezoek aan de scheerwinkel van L. Poldervaart na zijn uitspraak "...ik geloof niks en ik kom naar het avondmaal uit gewoonte...". En dat vertelde hij in het bijzijn van nadere personen, waaronder afgescheidenen, Israelieten en..... ouderling Hagenbeek, die net onder het mes zat. Nu ergerde men zich al lange tijd aan Quispel; hij las slecht, was slordig gekleed en ging niet zo vaak naar kapper Poldervaart, want hij was meest ongeschoren.
Op voorstel van Hagenbeek werd Quispel daarop voor de kerkenraad geroepen alwaar hij herhaalde hetgeen hij al eerder bij de barbier had uitgesproken en stelde dat hij er niets aan toe te voegen had. Zo men er bezwaar tegen maakte moest men hem maar ontslaan. Oprechtheid kon men hem dus niet ontzeggen. De toorn stortte zich echter over hem uit nu hij zichzelf en zijn gezin in zonde stortte vanwege de droeve toestand van zijn geestelijk leven. Hij werd echter niet ontslagen.
In augustus 1914 werd het aantal kerkdiensten uitgebreid vanwege de dreigende oorlogstoestand en een steun comité in het leven geroepen voor al die gezinnen waarvan de kostwinner in het leger zat. Bovendien werd er wekelijks lectuur verzonden aan vooral de jonge militairen juist vanwege de gevaren die loeren op hun geestelijk welzijn. Welke die gevaren waren vermelden de notulen niet.
Voor de diaconie-armenzorg braken er weer slechte tijden aan, maar zij keken wel vooruit.Ze stelden voor een groter voorraad kolen dan voorgaande jaren ten behoeve van de armen in te slaan in verband met een te verwachten schaarste.
Die opslag zou onder de toren moeten liggen maar... de kerkmeesters wilden voor die extra opslag een hogere huurprijs waardoor het plan niet doorging.
Ondanks de oorlogsdreiging werd in 1916 voor de predikant een vakantie van vier weken ingevoerd. Het laatste oorlogsjaar werd de toestand echt nijpend; er was geen spekbedeling meer, er was niet meer aan te komen en nauwelijks rundvlees met vet. Ook de jaarlijkse kledingbedeling stagneerde.
Het jaar 1918 betekende het einde van de Eerste Wereldoorlog en voor Zuidland de grote kerkbrand en de wisseling van de predikant. Merkwaardigerwijs kunnen we daarover noch van de eerste noch van de tweede gebeurtenis iets vinden in de notulenboeken. Vermoedelijk had men het zo druk met de wisseling van de predikant; in de tijd van drie maanden vertrok ds. Koolhaas en kwam de nieuwe predikant, Philippus Peter. 'n Record voor Zuidland.
Uit het archief van de kerkvoogdij vernemen we wel door een krantenartikel dat in dat jaar de kerk is afgebrand. Bovendien bevinden er zich vele stukken over wederopbouw, restauratie en aanschaf van nieuw kerk meubilair.
Helaas zijn er geen notulenboeken van de kerkvoogdij en de enige mogelijke aanwijzing van deze ramp in het notulenboek van de kerkenraad is de vermelding dat de vergadering van de kerkenraad op vrijdag 9 augustus belegd zal worden in het lokaal van de gemeentelijke handwerkschool.
Soms zijn er van die historische momenten, die weinig aandacht trekken, maar wel van groot belang zijn. Wat zegt u van de kerkvergadering op 29 september 1925?
De kiezerslijst werd vastgesteld waarop nu ook vrouwelijke lidmaten voorkwamen. Zes jaar na invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen ging de Hervormde Gemeente van Zuidland over tot het actief kiesrecht voor vrouwen. De kerkenraad sprak er zich nog wel in meerderheid tegen uit maar zag zich toch genoopt, zij het onder protest, vrouwen op de lijst te plaatsen
Er was een bloeiend verenigingsleven, tenminste als je er vanuit gaat dat er
in deze jaren alleen al bij de hervormde gemeente twee meisjesverenigingen en een jongelingsvereniging bestonden en iets dergelijks zal er ook wel geweest zijn bij de gereformeerde gemeente.
Daarnaast functioneerde er al een (christelijke) leesbibliotheek, die zich in een grote belangstelling mocht verheugen. De leesgelden werden zeer laag gehouden, wat echter wel als gevolg had, dat er voor de aanschaf van nieuwe werken geen geld overbleef. Jaarlijks werd de bibliotheek dan ook gesubsidieerd door de diaconie.
De jaren dertig tot veertig betekende ook voor Zuidland "de broekriem aanhalen", de grote crisisjaren. Op het verzoek aan de diaconie de landpachtgelden te verlagen werd met algemene stemmen voldaan.
Het orgelfonds vroeg echter ook nog eens de steun van de diaconie voor de aanschaf van een elektrische luchttoevoer, zodat trappen niet meer nodig was.

In 1942 werd een jeugdraad opgericht in overleg met de jongens- en meisjesvereniging en kwam in de kerkenraad de verzorging ter sprake van de tewerkgestelden in Duitsland; we zitten dan immers midden in de Tweede Wereldoorlog.
In 1944 meldde diaken De Zwart op tijdens een vergadering dat het hem opviel tijdens het uitdelen en rondbrengen van de diaconieonderstand dat verschillende mensen ook ondersteuning kregen van "Winterhulp Nederland".
Hier dient te worden vermeld, dat "Winterhulp" een organisatie was, door de Duitse bezetter in het leven geroepen. Daar zat dus een klein luchtje aan.
De kerkenraad besloot onmiddellijk een brief uit te laten gaan met de mededeling geen onderstand van "Winterhulp" meer aan te nemen. Kon men die gave niet missen, dan zou de diaconie voortaan extra bijspringen.

In 1947 werd een deel van de bevolking geëvacueerd in verband met de inundatie van verschillende polders. Daarom werd op 27 april het besluit genomen contact te blijven onderhouden met "onze jongens" in Duitsland en de evacuees in de verschillende gemeenten. De laatste kerkenraadsvergadering in oorlogstijd viel in maart 1945. Daarin werd het besluit genomen de volgende zondag van de kansel een beroep te doen op de Zuidlanders, Rotterdamse kinderen in huis op te nemen. Slachtoffertjes van de hongersnood tijdens de hongerwinter die vooral had geheerst en nog heerste in de grote steden.

Maar eind 1945 waren er al weer andere zaken waar men zich druk over kon maken. Zuidland bleek over twee scholen te beschikken: één grote, de "School met den Bijbel" met zeven leerkrachten (van vermoedelijk gereformeerde huize) en een kleine, de openbare school met drie onderwijsgevenden (van vermoedelijk hervormde dan wel onkerkelijke huize).
De kerkenraad vond dat daar wel eens wat verandering mocht komen toen aan beide scholen een vacature ontstond en schreef aan beide schoolbesturen een brief met het verzoek een personeelslid te benoemen van hervormde signatuur.
Het christelijke schoolbestuur reageerde hierop positief. Het gemeentebestuur reageerde ook, we weten alleen niet hoe. Het geeft wel prachtig aan wat de plaats was van de hervormde gemeente van Zuidland: in het midden. De kerkenraad vond de bijzondere school duidelijk te rechts en de openbare school te links, zonder dat al te nadrukkelijk uit te spreken.

Ook 1950 zorgde weer voor een verandering in de kerkenraad. Er werd een scriba gekozen die, vanaf maart, de notulen verzorgde. Een periode van 279 jaar, waarin de notulen door de predikant werden geschreven was hiermede voorgoed afgesloten.
In dat jaar werd door het gemeentebestuur grond onteigend van de kerk ten behoeve van de bouw van 44 woningen.
Voor de beide contactorganen, "Open deur" en het "Gemeenteblaadje", tot nu toe gratis bezorgd, werd voortaan abonnementsgeld geheven. Ze werden een te grote belasting voor de diaconie, bijna f.800,-- per jaar. Waar wel geld voor werd vrijgemaakt was, naast de kopjes koffie tijdens de vergadering, voor een doosje van tien sigaren, ter verhoging van het vergadergenot en éénmaal per jaar, bij het afsluiten van de diaconierekening: gebak!

Het begrip belangenverstrengeling kende men in die jaren nog niet, maar men
deed er wel aan. Zo kondigde diaken de Geus aan tijdens een rondvraag, dat, zodra er een diaconietuin vrij kwam, zijn zoon daar wel voor in aanmerking wilde komen. Niemand van de kerkenraad nam daar aanstoot aan. 't Werd gaarne toegestaan.
In 1951 werd de nieuwe kerkorde ingevoerd, nadat er vele vergaderingen en enkele gemeenteavonden aan waren gewijd. Bij de kerkvoogden en notabelen bestond er aanvankelijk enige scepsis maar uiteindelijk werd dan toch op 8 juli de kerkenraad nieuwe stijl (kerkvoogden, ouderling/kerkvoogden en diakenen) ingewijd. Elk jaar moest de helft aftreden en voor de eerstkomende vijf jaar, werd door 16 van de slechts 26 aanwezige leden besloten, kwam deze verkiezing geheel in handen van de lidmaten.

Eind 1952 zou er een lezing worden gehouden over "Het huwelijk". De kerkenraad nodigde de gereformeerde predikant uit om hiervoor in zijn gemeente ook de aandacht te vragen met de mededeling dat iedereen welkom is.

" 't Kan verkeren."
Geschiedenis van het archief
Verwerving
Inhoud en structuur van het archief
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1620 - 1953
Beschrijving:
Archief van Hervormde Kerk Zuidland
Omvang:
5,00 meter, 656 inventarisnummers
Inventarisatie:
A.L. Jonker, 1998
Taal:
Nederlands
Taal archiefmateriaal:
De stukken zijn in het Nederlands
Soort archiefmateriaal:
Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten
Bewaarplaats:
Streekarchief Voorne-Putten
Status open dataset:
Beschikbaar
Open data eigenaar:
Streekarchief Voorne-Putten
Geografische namen:
Opendata trefwoord:
 
 
 
Zoeken in collecties