Pleuntje van der Meer zoals hiervoor vermeld. Zij zijn overeengekomen over te gaan tot een algehele scheiding en verdeling van de boedel tussen de comparant Jacob Vrij en wijlen Pleuntje van der Meer in gemeenschap bezeten geweest alsmede van de nalatenschap van laatstgenoemde; dat zij ten einde daartoe te geraken allereest zullen moeten overgaan tot het formeren van de inventaris van die boedel en nalatenschap die tot nu toe niet is opgemaakt geworden en daartoe als deskundigen tot waardering zowel van de roerende als onroerende goederen hebben benoemd Kornelis van der Linde zonder beroep, Kornelis van Beek bouwman en Jacob Verbaas vrachtrijder allen wonende Vierpolders, die daarna bij akte van 25/03/1872 de scheiding van de goederen hebben gedaan, zoals hierna zal worden vermeld als staat en massa van de boedel in gemeenschap bezeten geweest door de comparant Jacob Vrij en wijlen zijn echtgenote Pleuntje van der Meer, 1e meubilaire en andere roerende goederen.2e gouden en zilveren voorwerpen, 3e onroerende goederen gelegen binnen de gemeente Zwartewaal een bouwwoning en erf met tuin en boomgaard aan en op de Hoofddijk, kad. bek.groot 28 roeden 90 ellen nrs 800 t/m 803 geschat op 800 gld, een gedeeklte van de Hoofddijk kad. bek. groot 2 bunders 32 roeden nrs 798 en 799 en 803 en 804 op 1624 gld, welke onroerende goederen zijn aangekomen bij akte van scheiding van de boedel van de comparant Jacob Vrij en zijn 1e vrouw Engelina Poldervaart op 22/04/1861 voor meergenoemde nts Pieter van Andel gepasseerd en overgeschreven ten kantore van de hypotheken te Brielle op 12/06/1861 in deel 104 nr 7, 4e gereed geld f. 316,00 alle baten tezamen f. 3709,70 en volgen de schulden aan de heer Kwak te Heenvliet wegens geleend geld 200 gld, een jaar interest 10 gld, aan de erven Jonas te Brielle wegens weipacht 170 gld en wegens gepachte tienden 416 gld, bedragende tezamen 796 gld. Alvorens nu tot de voorgaande scheiding en verdeling over te gaan, verklaren de comparanten dar uit de bovenaangehaalde scheiding van de boedel van de comparant Jacob Vrij en zijn eerste echtgenote Engelina Poldervaartr blijkt, dat door hem in zijn 2e huwelijk is aangebracht een massa ter waarde van 1015 gld dat door de overledene Pleuntje van der Meer mede in dat huwelijk is aangebracht en dat ten tijde van haar overlijden nog 2 kinderen uit het 1e huwelijk van de comparant Jacob Vrij in leven waren en eindelijk dat tussen hen is overeengekomen, dat Jacob Vrij om de overige deelgerechtigden te bevrijden van de betaling van hun aandeel in de hierboven vermelde schulden, die schulden geheel voor zijn bijzondere rekening zal nemen, gelijk hij doet bij deze en dat hun in evenredigheid van die schulden zoveel meer dan baten van de boedel zullen worden toebedeeld tot een bedrag van f. 3709,70, waar tegen aan schulden een bedrag van f 796,00. En dus zou bevatten een te verdelen massa ter waarde van f. 2913,70 waarvan echter moeten worden afgetogen de kosten dezer akte van scheiding etc. tot een bedrag van f. 98,70 zodat deze boedel zuiver groot blijkt te zijn 2815 gld waarvan competeert aan de nalatenschap van Pleuntje van der Meer 1e krachtens de gemeenschap van goederen tussen haar en Jacob Vrij bestaan hebbende de helft in die overwinsten staande dat huwelijk gemaakt in het geheel ten bedrage van 1800 gld of voor de helft 900 gld en 2e krachtens de wet een kindsgedeelte van de aanbreng ten huwelijk door Jacob Vrij die zoals hier voor is vermeld bedraagt 1015 gld, waarvan een kind of 9e gedeelte bedraagt 112 gld 77 ct zodat die nalatenschap groot is g.1012,77 waarvan toekomt het onbeschikbare gedeelte ad f. 759,59 aan haar 6 kinderen, de minderjarigen Jan, Jacob, Kornelia en Hendrik Vrij, Engelina Vrij en aan de genoemde boedel van Jacob Vrij en Pleuntje Hokke of ieder hunner 1/6e gedeelte of 126,59 en van het beschikbare gedeelte in het geheel groot f.253,19 aan Leentje van der Meer krachtens voormeld testament f. 126,59 en aan Jacob Vrij f. 126,60 uitmakende de gehele te verdelen nalatenschap groot 1012,77, waarna de verdeling plaats vindt