Brielle
Brielle 1300 - 1572
Geschiedenis per plaats19 JUN 2017
Handelsstad Brielle
Tussen 1300 en 1400 nam de handel in Brielle een hoge vlucht. Aan de hand van diverse tolvrijheden die de stad ontving, blijkt dat de handelaren over grote afstanden handel dreven. Zo kregen de Briellenaren in 1280 van Floris V tolvrijheid en in 1368 ontving de stad van de Zweedse koning Aelbert toestemming om een nederzetting op het Zuidzweedse Skoone te bouwen. Brielle komt in de dertiende en veertiende eeuw veelvuldig voor in tollijsten en stukken over handelskwesties. De handel bezorgde de stad flinke rijkdom en macht.
<< ‘Met dit charter kreeg Brielle toestemming handel te drijven op Skoone’
Stadsrechten
In 1330 vatten enkele leden van het ambachtsbestuur het plan op om de Heer van Voorne het verzoek voor te leggen hun nederzetting speciale rechten en privileges te gunnen. Inmiddels was het rijke Brielle haar heer meermalen te hulp geschoten door grote geldsommen ter beschikking te stellen en het werd tijd dat daar iets tegenover werd gesteld.
Op basis van reeds bestaande stadsrechten uit Zeeland en Brabant verzamelden de bestuurders een reeks rechten en plichten, lieten dat door de secretaris op een groot vel perkament uitschrijven en zorgden ervoor dat Gerard, heer van Voorne, alleen nog maar zijn zegel hoefde te bevestigen. En dat lukte: op Sint Andriesdag, 30 november 1330, bezegelde Gerard het stuk en op dat moment werden de inwoners poorters en werd er een basis gelegd waarop een zelfstandig juridisch stelsel kon worden gebouwd: Brielle mocht voortaan zelf wetten (keuren) opstellen en straffen uitdelen aan degenen die zich daar niet aan hielden. Het was een belangrijke stap voorwaarts waardoor Brielle zich verder kon ontwikkelen tot welvarende handels- en vissersstad.
<< ‘De Brielse Stadsrechten'
Tevens wordt de toekenning van de stadsrechten beschouwd als het moment waarop de plaatsen Brielle en Maerlant niet langer als aparte dorpen werden gezien. Door de sterke groei van beide plaatsen waren ze simpelweg samengesmolten tot één.
In het stadsrecht van 1330 worden onder meer een baljuw en een stadsklerk aangesteld, en er werd vastgesteld welke straffen stonden op bijvoorbeeld moorden, vechtpartijen en diefstal. Bovendien werden er uiteenlopende zaken met betrekking tot de handel geregeld: het aangaan en afhandelen van schulden, de afslag van vis, havengeld en eigendom van schepen.
In 1342 kwam er een aanvulling op de stadsrechten. Een nieuw privilege legde de exacte grenzen vast van het gebied waarin Brielle haar rechtspraak kon laten gelden. In 1338 had de stad bovendien al het recht ontvangen om de stad met muren en verdedigingswerken te versterken. Uit de akte van 1342 blijkt dat er op dat moment inderdaad een stadsvest (gracht) aanwezig was.
‘In 1342 werden de stadsrechten uitgebreid met meer privileges' >>
Uit 1342 stamt ook het oudste keurboek van Brielle, waarin 76 verordeningen stonden die het openbare leven regelden. Twaalf jaar na de eerste stadsrechten had de stad dus al tal van regels gesteld aan de verkoop van verschillende goederen (vlees, vis en drank), beperkingen aan gokken en het dragen van messen, en ook rond plechtigheden als dopen, trouwen en begraven voorschriften opgesteld. Om in de groeiende stad de orde te handhaven zou dat aantal regels alleen maar toenemen.
Het Rechtboek van Jan Matthijssen ( ? - 1423)
De jurist Jan Matthijssen werd in 1401 benoemd tot secretaris van Brielle, en in die hoedanigheid beschreef hij omstreeks 1407 het middeleeuwse gewoonterecht zoals dat in die tijd in Brielle werd gehanteerd. Het rechtboek is bewaard gebleven en vormt een unieke bron, want het gewoonterecht werd over het algemeen niet op schrift gesteld. Zodoende biedt het boek een buitengewoon zeldzaam inkijkje in het oude vaderlandse recht. In 1901 gaf Brielle's eerste stadsarchivaris Hendrik de Jager het Rechtboek van Den Briel uit. Hierdoor verwierf het boek terecht een grote belangstelling.
<< ‘Het rechtboek bevat een prachtig handschrift met versierde letters'.
A. Het leven in de stad
Het leven in de middeleeuwen was hard en kwetsbaar. Een kleine elite was rijk genoeg om zich een luxe levensstijl aan te meten, wonend in een stenen huizen met voldoende eten en kleding. Er waren daarnaast gespecialiseerde ambachtslieden die - vaak georganiseerd in gilden - eveneens niets tekort kwamen. Maar een aanzienlijk deel van de circa drieduizend inwoners had geen vaste bron van inkomsten en moest elke dag opnieuw vechten voor een leefbaar bestaan. Arbeiders probeerden werk te vinden als sjouwer in de haven bij het laden of lossen van schepen, of ze meldden zich op het omringende platteland als dagloner bij boeren. Ziekte en honger lagen in deze maatschappij op de loer en inwoners werden over het algemeen niet ouder dan vijftig jaar. Door een grote zelfwerkzaamheid wist de bevolking zich over het algemeen te redden, al dan niet met behulp van de liefdadigheid van het stadsbestuur en de kerk.
Het stadsbestuur had zo z'n eigen problemen, en dat waren voornamelijk problemen van financiële aard. De aanleg en het onderhoud van verdedigingswerken, schade door overstromingen, de bedes die de Heren van Voorne eisten: het waren allemaal onkostenposten waar leningen voor moesten worden afgesloten, die de stad vervolgens niet of slechts met moeite kon afbetalen. Het stadsbestuur was verantwoordelijk voor het bewaren van de goede orde in de stad en stelde talloze regels en wetten op. De controle op de naleving van deze keuren was niet altijd even strikt. En sommige verboden, zoals dat op het storten van afval op straat, moesten keer op keer worden herhaald. Daarbij groeide de zorg om de positie van Brielle als handelsstad, die langzaamaan verzwakte.
‘Brielle groeide langzaam uit tot een rijke handelsnederzetting' >>
Verzorging van ouderen
In de stad bestonden tal van instellingen die zorg droegen voor het welzijn van de inwoners van Brielle. De stad zelf exploiteerde het Heilige Geesthuis, maar uit een religieus plichtsbesef jegens de minder bedeelde medemens stichtten particulieren eveneens nogal eens soortgelijke opvangtehuizen. In 1434 wordt in de bronnen voor het eerst melding gemaakt van het Oude Mannengasthuis, een exacte stichtingsdatum is niet te noemen, evenmin de naam van de stichter zelf. Het was een plek waar de arme ouden van dagen werden verzorgd. De instelling was niet bepaald rijk, want uit de archieven blijkt dat het Mannengasthuis weinig landerijen bezat waar ze inkomsten uit genoten.
In mei 1442 opende Jan de Zadelaer een hofje van enkele huisjes voor arme, oude vrouwen. De huisjes stonden in een tuin, en hadden waarschijnlijk ooit tot het Hof van Voorne behoord. Het hofje werd op den duur weer opgeheven en onder beheer van de stad gesteld, omdat het financieel niet langer kon worden onderhouden.
<< ‘Het gasthuis aan de Nobelstraat'
Het Oude Vrouwenhuis kreeg een gunstigere bodem voor een langdurig bestaan. De rijke weduwe Vrouwe Geertruit bezat een aardig oppervlakte vruchtbare landbouwgronden, waar ze elk jaar weer flink wat huur uit ontving, die ze vervolgens deels gebruikte om schenkingen te doen. In 1443 schonk ze de Heilige Geest bijvoorbeeld 13 bedden met lakens, kussens, tafels en dekens. In 1467 ging ze nog een stap verder. Bij het opmaken van haar testament bepaalde ze dat na haar dood in haar woning een Vrouwenhuis moest worden ondergebracht: Het Sint Elisabeths Gasthuis. Haar woning stond naast het Heilige Geesthuis aan het Maarland, en in het testament werd vastgelegd dat de vrouwen moesten helpen bij de verzorging van de gasten in de Heilige Geest. Er werden verder kledingvoorschriften in het testament beschreven, en verschillende andere bepalingen waaruit blijkt dat Vrouwe Geertruit haar laatste wens zorgvuldig had uitgewerkt. Amper een eeuw na haar dood werd de instelling verplaatst, maar tot op de dag van vandaag speelt Stichting Vrouwenhof een bescheiden rol in de ouderenzorg.
Verzwakkende handelspositie
In 1473 werd de Goote definitief ingepolderd. Dat was een ingrijpende wijziging voor de stad, aangezien de binnendoorroute naar het Haringvliet op deze manier wegviel. Brielle werd afhankelijk van de Maas als vaarroute, en juist deze rivier kreeg in toenemende mate te maken met verzanding. De bereikbaarheid van Brielle nam langzamerhand af, waardoor de aantrekkelijkheid voor handelaren steeds kleiner werd.
‘Brielle in de Landen van Voorne' >>
Brielle had door een verminderde doorstroming bovendien te maken met het verzanden van de haven. Er moest regelmatig worden gespuit om de haven op diepte te houden. Maar dit was tot ongenoegen van de boeren en landeigenaren, want de waterhuishouding op Voorne kwam door het spuien in gevaar. In 1484 werd een commissie ingesteld die daarover afspraken maakte.
Om de bereikbaarheid en handel te stimuleren kwam het Brielse stadsbestuur in 1505 met een plan voor het graven van een kanaal dwars door Voorne. Uiteraard leidde ook dit tot een storm van protesten. Uiteindelijk stonden de stad en de belanghebbende polderbesturen tegenover elkaar in een proces dat voor de Grote Raad van Mechelen werd gevoerd. Brielle kreeg hierin onder voorwaarden gelijk, maar tot uitvoering van het project is het nooit gekomen.
<< ‘Brielle kreeg in de 16e eeuw ruzie met Dordrecht'
Brielle was op dat moment niet de enige stad die kampte met een verzwakkende positie, andere Hollandse steden vochten eveneens voor het behoud van hun handelseconomie. In 1520 leidde dat tot een gewapend conflict tussen Dordrecht en Brielle. Dordrecht verdedigde haar oude privilege van het stapelrecht, waarin werd bepaald dat schepen hun lading eerst in Dordrecht op de markt moesten brengen, voordat het naar de eindbestemming mocht worden vervoerd. Brielle was het daar niet mee eens, met als gevolg dat beide steden enkele schepen van elkaar in beslag namen. Dordrecht stuurde daarop een gewapende vloot naar Brielle om haar schippers te bevrijden, waarbij meermalen kanonnen werden afgevuurd. Brielle stapte naar het Hof van Holland, waarna een onderzoek werd ingesteld naar de handel in Brielle, zoals dat in het verleden had plaats gevonden. Ruim 25 jaar later was de uitkomst van de rechtzaak dat er een reglement rond de handel werd opgesteld waar Hollandse steden zich aan moesten houden.
Verdediging
In 1478 viel het besluit om de vestingwerken te verbeteren en aanzienlijk uit te breiden. Hierbij kreeg vooral de oostzijde veel aandacht. Sinds de inpoldering van de Goote was deze zijde van de stad extra kwetsbaar. Er werden muren gemetseld en de stadspoorten versterkt. Het benodigde hout kwam uit Dordrecht en Noorwegen, de stenen uit Gouda en Oudewater. Tenslotte werd het wapenarsenaal uitgebreid.
De verdediging van de stads was in handen van de Schutterij. In 1523 werden de taken van de schutterij uitgebreid, en de akte gold direct als officiele oprichting van de schutters Cloveniers van Sint Sebastiaen. Er werd gedurende de zomermaanden op zondag geoefend op het schuttersveld. Elke schutter kreeg daartoe jaarlijks een pond buskruit van de stad uitgereikt. In Brielle was de schutterij opgedeeld in drie vendels, die elk verantwoordelijk waren voor de veiligheid in een ander deel van de stad. De grote schutterstukken in de raadzaal van het Oude Stadhuis tonen deze vendels in omstreeks 1660.
<< ‘De schuttersstukken hangen nog altijd in de raadzaal van het Stadhuis'
B. Kerkelijk leven
De kerk
Op 23 mei 1417 werd de eerste steen gelegd van de Sint Catharijnekerk. Er bestond toen reeds een kerk in Maerlant, op de plek waar tegenwoordig het Asylplein ligt. Blijkens het privilege van 1280, waarin werd bepaald dat de opbrengst van het kaapgeld deels naar de kerk ging, had ook Brielle een kerk. Van deze voorganger van de Catharijnekerk zijn tijdens opgravingen in de jaren zestig de fundamenten teruggevonden.
‘De opgegraven fundamenten van de oude kerk' >>
Volgens overlevering brandde de oude kerk op 3 juni 1405 af. Daarna verlangden de Briellenaren naar een groter en indrukwekkender kerkgebouw, waarvan de bouw dus in 1417 aanving. Er waren plannen voor een basiliek met gigantische afmetingen, en een toren van maar liefst 110 meter hoog. In 1456 was de bouw van de toren gevorderd tot 60 meter hoogte, maar op 14 augustus brak een brand uit die het werk verwoestte. De toren stortte in en in 1462 werd opnieuw begonnen aan het kostbare werk. In 1482 gaf het stadsbestuur opdracht voor het gieten van de bronzen luidklok. De beroemde klokkengieter Butendic was verantwoordlijk voor het maken van de kolossale klok met een gewicht van 4200 kilo.
<< ‘De grote klok van Butendic'
Aangezien de Brielse handelspositie verzwakte begon langzamerhand ook de geldstroom op te drogen. Talloze kleine en grote tegenslagen, zoals de stadsbrand van 1495, vormden aanleiding om de bouw van de kerk rond 1500 stil te leggen. Hoewel het gebouw nooit is voltooid, vormt het toch een indrukwekkend gebouw in de sobere stijl van de Brabantse gotiek.
Het onderhoud werd betaald uit de inkomsten van collecten en giften. Het was de gewoonte dat welgestelde families en gilden een altaar stichtten, gewijd aan een heilige, waar de priester geregeld missen opdroegen ter ere van de overleden familieleden. Zo waren er altaren voor Sint Barbara, Sint Adrianus, Sinte Anna, Sint Rochus en Sint Anthonius, Johannes de Doper, Sint Nicolaas, Sint Petrus en tal van andere heiligen. Er bestond kortom een levendige religieuze cultuur.
Kloosterleven
De vele kloosters in en om Brielle waren eveneens een teken van dat rijke religieuze leven. Er bestonden maar liefst zeven kloosters: twee voor mannen, vijf voor vrouwen.
Het klooster te Rugge
In Rugge stond een kerkje langs de Ricksedijk. Hierachter werd in 1404 met toestemming van Aelbrecht van Voorne een regulierenklooster gesticht. Dankzij giften groeide de instelling snel uit tot een rijk klooster met veel bezittingen. In het Cartularium van Rugge, een perkamenten manuscript, staat precies vermeld welke landerijen aan de Regulieren en Rugge toebehoorden. Ze kregen het onder meer geschenken voor hun hulp bij het droogleggen van polders.
‘In het cartularium staan alle landerijen van het klooster beschreven' >>
Het klooster van Sint Andries
Dit was een zusterhuis, dat eveneens in Rugge stond. De nonnen verrichtten taken als het afleggen van de doden, het verplegen van zieken, het helpen van de armen en het schoonmaken van de kerk in Rugge.
<< ‘In de jaren zestig werd het eeuwenoude klooster afgebroken'
Het klooster van de Cellebroeders
De cellebroers vormden een orde van monniken die zich inzetten voor de zieken, en hielpen bij het afleggen en begraven van de doden. Het klooster lag langs de Brigittenweg.
De Cellezusters
Evenals de Cellebroeders hielden de Cellezusters zich bezig met het verzorgen van zieken. Maar hierbij zullen zij zich hebben beperkt tot het verplegen van vrouwen. Hun klooster lag dichtbij dat van hun mannelijke tegenhangers, tussen de Brigittenweg en de Commandeurstraat.
Sint Catharina Klooster
Dit was ooit het grootste klooster van Brielle en het stadsbestuur heeft heel wat te stellen gehad met de leiding. Het kwam in 1549 zelfs tot een rechtszaak waarbij de stad de pater beschuldigde van smokkelarij en belastingontduiking. Het klooster werd ook enige malen geplunderd. In 1481 drongen de schutters na een feest het klooster binnen en gingen ze er flink tekeer. De pater had gebroken met de gewoonte om jaarlijks een ton bier aan de schutters te schenken. De schutters eisten vervolgens 14 gulden en brachten behoorlijke schade toe aan het klooster. Het kwam tot een rechtzaak, waarbij de daders werden gestraft met tien jaar verbanning uit Voorne.
In 1548 brak er een brand uit, waarbij niet zozeer het klooster schade opliep, maar wel de omliggende huizen. De pater verhinderde het blussen van de brand, zodat enkele dagen later een groep burgers wraak wilde nemen en het klooster binnenviel.
<< ‘Op het zegel van het klooster werd Sint Catharina afgebeeld. Het rad in haar hand is een verwijzing naar het radbraken waardoor ze stierf.'
Clarissenklooster
Margaretha van York stichtte het Clarissenklooster in Brielle, nadat ze daartoe op 26 april 1483 toestemming van paus Sixtus had verkregen. Het was een orde met een streng armoede-ideaal. Ze moesten leven van de giften van weldoeners. De stad heeft veel geld moeten bijleggen om de zusters geen hongerdood te laten sterven. Ze onderhielden een school. In 1548 brandde het convent af, waarna het pas in 1564 weer in gebruik werd genomen.
Brigittenklooster
Het Brigittenklooster stamt uit 1485 en is daarmee het jongste klooster. Vanwege het feit dat er al zoveel kloosters binnen de stad waren, kwam deze niet tot bloei. In 1558 werd het complex door de stad opgekocht. Er is vrij weinig van de Brigitten bewaard gebleven, alleen het Brigittenpoortje op het Catharijnehof is een tastbare herinnering.
‘Het Brigittenpoortje is een bekend plekje in Brielle' >>
Aan dit ‘rijke' kloosterleven kwam abrupt een einde in 1572. De komst van de Watergeuzen en hun succesvolle plundering van de katholieke instellingen zette een streep onder het Katholicisme in de stad.
Ketters
In de loop van de zestiende eeuw ontstonden nieuwe kerkelijke stromingen. Theologen als Luther en Calvijn kwamen met nieuwe ideeën over het geloof en dit werd door verschillende pastoors opgepikt en verder onder het volk verspreid. Een van hen was Angelus Merula, pastoor van Heenvliet, die in Brielle was geboren en hier jarenlang als notaris had gewerkt. Tussen 1482 en 1485 studeerde hij theologie in Parijs, Keulen en Utrecht, en op 5 april 1511 werd hij tot priester gewijd. Ondanks zijn capaciteiten koos hij ervoor terug te keren naar Brielle. Hij had hoog aanzien en werd zelfs uitgenodigd het Concilie van Trente bij te wonen, maar was door ziekte verhinderd. Langzaam begon Angelus Merula zich onder invloed van Luther tegen het katholieke geloof te keren en preekte over de misstanden binnen de kerk. Hierdoor werd hij verdacht van ketterij en in 1552 door de inquisitie bezocht. Hij werd opgepakt en in het kasteel in Heenvliet opgesloten. Later werd hij vervoerd naar de Gevangenpoort in Den Haag, en tijdens de procesvoering kwam hij tenlotte in het Begische Bergen terecht. Daar zou hij op 17 juli 1557 op de brandstapel belanden, maar vlak voor de uitvoering van het vonnis, overleed Angelus Merula aan een hartaanval.
<< ‘Dit schilderij van Angelus Merula hangt in het Merula Weeshuis'.
In zijn testament bepaalde Angelus Merula dat zijn huis en bezittingen moest worden bestemd voor een weeshuis. Sinds Karel V in 1530 een wet op de bedelarij had uitgevaardigd, waarin stond dat kinderen verplicht werden naar school te gaan en een ambacht te leren, waren in verschillende steden reeds weeshuizen gesticht. De erfenis bood de stad een unieke kans ook haar wezen en vondelingen op te voeden tot eerzame burgers.
C. De Opstand
De Beeldenstorm
In 1566 brak de beeldenstorm uit. De calvinisten waren er van overtuigd dat de versieringen in de kerken een belediging voor God waren. Het was ook een uitbarsting van geweld naar aanleiding van de onbuigzame houding van de katholieke heerser Philips II. Door vererving en verovering had hij een flink deel van de Nederlandse gewesten in zijn bezit, en hij stond geen andere godsdienst toe dan het katholicisme. Edelen en stadsbesturen zagen liever een klimaat van religieuze tolerantie, aangezien dit de openbare orde en handel ten goede kwam. Philips II was niet te vermurwen, zelfs niet na het aanbieden van het smeekschrift door 300 edelen aan de landvoogdes Margaretha van Parma. Bij deze gelegenheid kregen de edelen hun bijnaam Geuzen, een titel die ze voortaan met ere zouden dragen.
De beeldenstorm brak ook in Brielle los. In de Sint Catharijnekerk, de Kapel van het Catharinaklooster en het Clarissenklooster werden de beelden verwijderd en vernietigd. Philips II was woedend over alle vernielingen in de Lage Landen en stuurde Alva om orde op zaken te stellen. In Brielle doken de daders onder, maar hun bezit werd in beslag genomen.
Watergeuzen
Er verbleef een Spaans garnizoen in Brielle, maar in 1571 werd deze naar Utrecht verplaatst. Op de dag van het vertrek van de soldaten werd een groot feest gehouden. De Spanjaarden waren alom gehaat. De religieuze onderdrukking zal de oprechte katholieken niet hebben geërgerd, maar zijn voornemen om de tiende penning in te voeren maakte Philips II weinig geliefd. Velen hoopten dan ook dat Philips zou worden verslagen door de Turken, die op dat moment een strijd voerden om de heerschappij over de Middellandse Zee en Wenen belegerden. "Liever Turks dan Paaps", zou de uitdrukking zijn geweest. Voor Brielle kwam bevrijding uit een onverwachte hoek.
Vele protestantse edelen hadden de wijk genomen naar zee, waar ze als kapers Spaanse schepen aanvielen. Ze gebruikten de havens van Engeland als uitvalsbasis, maar nadat Elisabeth door Philips onder druk was gezet, moesten de watergeuzen uitwijken naar de Duitse havenstad Embden. Tijdens hun tocht over de Noordzee zetten ze de achtervolging van een aantal schepen in, waardoor ze uit koers raakten en in de Maasmonding terecht kwamen. Ze gingen nabij Brielle voor anker en de passerende veerman Coppelstock raakte in gesprek met de vice-admiraal en voormalige Briellenaar Jonker Blois van Treslong. Nadat de watergeuzen ontdekten dat op dat moment zich geen Spaans garnizoen in Brielle bevond, overwogen ze de stad in te nemen. Er was nauwelijks verzet te verwachten, en met de vele kloosters zou de buit aanzienlijk zijn. Coppelstock kreeg de opdracht het stadsbestuur op de hoogte te brengen van de eisen: er moesten twee afgevaardigden worden gestuurd, waarmee de overgave kon worden besproken.
‘De veerman Coppelstock toont de zegelring aan de Briellenaren' >>
Het stadsbestuur overlegde daarover. Als de eis van de geuzen werd geweigerd, zou de stad worden geplunderd. Als de eis werd ingewilligd, zou op den duur de straf van de Spanjaarden niet mals zijn. Het was een keuze uit twee kwaden, die uiteindelijk niet gemaakt hoefde te worden. De Geuzen besloten na lang wachten de stad in te nemen. In twee groepen werd de stad ingenomen. Bloys van Treslong benaderde de stad vanuit het zuiden, en kon via de openstaande Zuidpoort naar binnen trekken. Onder leiding van Roobol kwam de tweede groep voor de Noordpoort te staan, die ze met een scheepsmast rammeiden. Brielle was moeiteloos door de geuzen ingenomen.
De plundering bleef beperkt tot de kloosters, want de officieren van de watergeuzen zagen Brielle als ideale uitvalsbasis voor de vloot. De stad werd direct in opperste staat van verdediging gebracht, want er werd een Spaanse tegenaanval verwacht. Die volgde op 5 april, toen verschillende compagnieën uit Utrecht naar Brielle werden verscheept. Vanuit Heenvliet en Zwartewaal marcheerden de soldaten naar de stad, waar wat schermutselingen plaats vonden. Voordat het tot een echte belegering kon komen, wist stadstimmerman Rochus Meeusz. het Nieuwlandse sluisje open te zetten, zodat de omringende polder onder water kwamen te staan. De Spanjaarden trokken zich terug en ontdekten dat andere watergeuzen hun schepen bij Heenvliet in brand hadden gestoken. Verslagen dropen ze af.
<< ‘Na het lange aarzelen van het stadsbestuur besluiten de Watergeuzen Brielle aan te vallen.'
Martelaren van Gorcum
In de daaropvolgende maanden werden steeds meer steden in de Opstand betrokken. Ze werden veroverd of stapten uit vrije wil over tot het kamp van de watergeuzen. Op 24 juni werd Dordrecht bezet en op 25 juni kwamen ze aan in Gorinchem. Die stad herbergde nog een spaanse bezetting. Op 26 juni vielen de geuzen binnen en de volgende dag veroverden ze de Citadel, waar de spanjaarden zich hadden verschanst.
Er bevonden zich nog enkele geestelijken in de stad, die gevangen werden genomen en naar Brielle overgebracht. Daar werd geprobeerd de geestelijken over te halen zich te bekeren tot het protestantisme, maar ze volhardden in hun geloof. Willem van Oranje hoorde hiervan en gelastte Lumey per brief de geestelijken vrij te laten. Er moest immers volledige vrijheid van godsdienst komen. De geuzenadmiraal was het er niet mee eens, en liet de 19 geestelijken in de nacht van 9 juli overbrengen naar het St. Elizabeth klooster in Rugge, waar ze de doodstraf kregen door middel van ophanging.
‘De martelaren van Gorcum werden in de turfschuur in Rugge opgehangen' >>
Tussen 1300 en 1400 nam de handel in Brielle een hoge vlucht. Aan de hand van diverse tolvrijheden die de stad ontving, blijkt dat de handelaren over grote afstanden handel dreven. Zo kregen de Briellenaren in 1280 van Floris V tolvrijheid en in 1368 ontving de stad van de Zweedse koning Aelbert toestemming om een nederzetting op het Zuidzweedse Skoone te bouwen. Brielle komt in de dertiende en veertiende eeuw veelvuldig voor in tollijsten en stukken over handelskwesties. De handel bezorgde de stad flinke rijkdom en macht.
<< ‘Met dit charter kreeg Brielle toestemming handel te drijven op Skoone’
Stadsrechten
In 1330 vatten enkele leden van het ambachtsbestuur het plan op om de Heer van Voorne het verzoek voor te leggen hun nederzetting speciale rechten en privileges te gunnen. Inmiddels was het rijke Brielle haar heer meermalen te hulp geschoten door grote geldsommen ter beschikking te stellen en het werd tijd dat daar iets tegenover werd gesteld.
Op basis van reeds bestaande stadsrechten uit Zeeland en Brabant verzamelden de bestuurders een reeks rechten en plichten, lieten dat door de secretaris op een groot vel perkament uitschrijven en zorgden ervoor dat Gerard, heer van Voorne, alleen nog maar zijn zegel hoefde te bevestigen. En dat lukte: op Sint Andriesdag, 30 november 1330, bezegelde Gerard het stuk en op dat moment werden de inwoners poorters en werd er een basis gelegd waarop een zelfstandig juridisch stelsel kon worden gebouwd: Brielle mocht voortaan zelf wetten (keuren) opstellen en straffen uitdelen aan degenen die zich daar niet aan hielden. Het was een belangrijke stap voorwaarts waardoor Brielle zich verder kon ontwikkelen tot welvarende handels- en vissersstad.
<< ‘De Brielse Stadsrechten'
Tevens wordt de toekenning van de stadsrechten beschouwd als het moment waarop de plaatsen Brielle en Maerlant niet langer als aparte dorpen werden gezien. Door de sterke groei van beide plaatsen waren ze simpelweg samengesmolten tot één.
In het stadsrecht van 1330 worden onder meer een baljuw en een stadsklerk aangesteld, en er werd vastgesteld welke straffen stonden op bijvoorbeeld moorden, vechtpartijen en diefstal. Bovendien werden er uiteenlopende zaken met betrekking tot de handel geregeld: het aangaan en afhandelen van schulden, de afslag van vis, havengeld en eigendom van schepen.
In 1342 kwam er een aanvulling op de stadsrechten. Een nieuw privilege legde de exacte grenzen vast van het gebied waarin Brielle haar rechtspraak kon laten gelden. In 1338 had de stad bovendien al het recht ontvangen om de stad met muren en verdedigingswerken te versterken. Uit de akte van 1342 blijkt dat er op dat moment inderdaad een stadsvest (gracht) aanwezig was.
‘In 1342 werden de stadsrechten uitgebreid met meer privileges' >>
Uit 1342 stamt ook het oudste keurboek van Brielle, waarin 76 verordeningen stonden die het openbare leven regelden. Twaalf jaar na de eerste stadsrechten had de stad dus al tal van regels gesteld aan de verkoop van verschillende goederen (vlees, vis en drank), beperkingen aan gokken en het dragen van messen, en ook rond plechtigheden als dopen, trouwen en begraven voorschriften opgesteld. Om in de groeiende stad de orde te handhaven zou dat aantal regels alleen maar toenemen.
Het Rechtboek van Jan Matthijssen ( ? - 1423)
De jurist Jan Matthijssen werd in 1401 benoemd tot secretaris van Brielle, en in die hoedanigheid beschreef hij omstreeks 1407 het middeleeuwse gewoonterecht zoals dat in die tijd in Brielle werd gehanteerd. Het rechtboek is bewaard gebleven en vormt een unieke bron, want het gewoonterecht werd over het algemeen niet op schrift gesteld. Zodoende biedt het boek een buitengewoon zeldzaam inkijkje in het oude vaderlandse recht. In 1901 gaf Brielle's eerste stadsarchivaris Hendrik de Jager het Rechtboek van Den Briel uit. Hierdoor verwierf het boek terecht een grote belangstelling.
<< ‘Het rechtboek bevat een prachtig handschrift met versierde letters'.
A. Het leven in de stad
Het leven in de middeleeuwen was hard en kwetsbaar. Een kleine elite was rijk genoeg om zich een luxe levensstijl aan te meten, wonend in een stenen huizen met voldoende eten en kleding. Er waren daarnaast gespecialiseerde ambachtslieden die - vaak georganiseerd in gilden - eveneens niets tekort kwamen. Maar een aanzienlijk deel van de circa drieduizend inwoners had geen vaste bron van inkomsten en moest elke dag opnieuw vechten voor een leefbaar bestaan. Arbeiders probeerden werk te vinden als sjouwer in de haven bij het laden of lossen van schepen, of ze meldden zich op het omringende platteland als dagloner bij boeren. Ziekte en honger lagen in deze maatschappij op de loer en inwoners werden over het algemeen niet ouder dan vijftig jaar. Door een grote zelfwerkzaamheid wist de bevolking zich over het algemeen te redden, al dan niet met behulp van de liefdadigheid van het stadsbestuur en de kerk.
Het stadsbestuur had zo z'n eigen problemen, en dat waren voornamelijk problemen van financiële aard. De aanleg en het onderhoud van verdedigingswerken, schade door overstromingen, de bedes die de Heren van Voorne eisten: het waren allemaal onkostenposten waar leningen voor moesten worden afgesloten, die de stad vervolgens niet of slechts met moeite kon afbetalen. Het stadsbestuur was verantwoordelijk voor het bewaren van de goede orde in de stad en stelde talloze regels en wetten op. De controle op de naleving van deze keuren was niet altijd even strikt. En sommige verboden, zoals dat op het storten van afval op straat, moesten keer op keer worden herhaald. Daarbij groeide de zorg om de positie van Brielle als handelsstad, die langzaamaan verzwakte.
‘Brielle groeide langzaam uit tot een rijke handelsnederzetting' >>
Verzorging van ouderen
In de stad bestonden tal van instellingen die zorg droegen voor het welzijn van de inwoners van Brielle. De stad zelf exploiteerde het Heilige Geesthuis, maar uit een religieus plichtsbesef jegens de minder bedeelde medemens stichtten particulieren eveneens nogal eens soortgelijke opvangtehuizen. In 1434 wordt in de bronnen voor het eerst melding gemaakt van het Oude Mannengasthuis, een exacte stichtingsdatum is niet te noemen, evenmin de naam van de stichter zelf. Het was een plek waar de arme ouden van dagen werden verzorgd. De instelling was niet bepaald rijk, want uit de archieven blijkt dat het Mannengasthuis weinig landerijen bezat waar ze inkomsten uit genoten.
In mei 1442 opende Jan de Zadelaer een hofje van enkele huisjes voor arme, oude vrouwen. De huisjes stonden in een tuin, en hadden waarschijnlijk ooit tot het Hof van Voorne behoord. Het hofje werd op den duur weer opgeheven en onder beheer van de stad gesteld, omdat het financieel niet langer kon worden onderhouden.
<< ‘Het gasthuis aan de Nobelstraat'
Het Oude Vrouwenhuis kreeg een gunstigere bodem voor een langdurig bestaan. De rijke weduwe Vrouwe Geertruit bezat een aardig oppervlakte vruchtbare landbouwgronden, waar ze elk jaar weer flink wat huur uit ontving, die ze vervolgens deels gebruikte om schenkingen te doen. In 1443 schonk ze de Heilige Geest bijvoorbeeld 13 bedden met lakens, kussens, tafels en dekens. In 1467 ging ze nog een stap verder. Bij het opmaken van haar testament bepaalde ze dat na haar dood in haar woning een Vrouwenhuis moest worden ondergebracht: Het Sint Elisabeths Gasthuis. Haar woning stond naast het Heilige Geesthuis aan het Maarland, en in het testament werd vastgelegd dat de vrouwen moesten helpen bij de verzorging van de gasten in de Heilige Geest. Er werden verder kledingvoorschriften in het testament beschreven, en verschillende andere bepalingen waaruit blijkt dat Vrouwe Geertruit haar laatste wens zorgvuldig had uitgewerkt. Amper een eeuw na haar dood werd de instelling verplaatst, maar tot op de dag van vandaag speelt Stichting Vrouwenhof een bescheiden rol in de ouderenzorg.
Verzwakkende handelspositie
In 1473 werd de Goote definitief ingepolderd. Dat was een ingrijpende wijziging voor de stad, aangezien de binnendoorroute naar het Haringvliet op deze manier wegviel. Brielle werd afhankelijk van de Maas als vaarroute, en juist deze rivier kreeg in toenemende mate te maken met verzanding. De bereikbaarheid van Brielle nam langzamerhand af, waardoor de aantrekkelijkheid voor handelaren steeds kleiner werd.
‘Brielle in de Landen van Voorne' >>
Brielle had door een verminderde doorstroming bovendien te maken met het verzanden van de haven. Er moest regelmatig worden gespuit om de haven op diepte te houden. Maar dit was tot ongenoegen van de boeren en landeigenaren, want de waterhuishouding op Voorne kwam door het spuien in gevaar. In 1484 werd een commissie ingesteld die daarover afspraken maakte.
Om de bereikbaarheid en handel te stimuleren kwam het Brielse stadsbestuur in 1505 met een plan voor het graven van een kanaal dwars door Voorne. Uiteraard leidde ook dit tot een storm van protesten. Uiteindelijk stonden de stad en de belanghebbende polderbesturen tegenover elkaar in een proces dat voor de Grote Raad van Mechelen werd gevoerd. Brielle kreeg hierin onder voorwaarden gelijk, maar tot uitvoering van het project is het nooit gekomen.
<< ‘Brielle kreeg in de 16e eeuw ruzie met Dordrecht'
Brielle was op dat moment niet de enige stad die kampte met een verzwakkende positie, andere Hollandse steden vochten eveneens voor het behoud van hun handelseconomie. In 1520 leidde dat tot een gewapend conflict tussen Dordrecht en Brielle. Dordrecht verdedigde haar oude privilege van het stapelrecht, waarin werd bepaald dat schepen hun lading eerst in Dordrecht op de markt moesten brengen, voordat het naar de eindbestemming mocht worden vervoerd. Brielle was het daar niet mee eens, met als gevolg dat beide steden enkele schepen van elkaar in beslag namen. Dordrecht stuurde daarop een gewapende vloot naar Brielle om haar schippers te bevrijden, waarbij meermalen kanonnen werden afgevuurd. Brielle stapte naar het Hof van Holland, waarna een onderzoek werd ingesteld naar de handel in Brielle, zoals dat in het verleden had plaats gevonden. Ruim 25 jaar later was de uitkomst van de rechtzaak dat er een reglement rond de handel werd opgesteld waar Hollandse steden zich aan moesten houden.
Verdediging
In 1478 viel het besluit om de vestingwerken te verbeteren en aanzienlijk uit te breiden. Hierbij kreeg vooral de oostzijde veel aandacht. Sinds de inpoldering van de Goote was deze zijde van de stad extra kwetsbaar. Er werden muren gemetseld en de stadspoorten versterkt. Het benodigde hout kwam uit Dordrecht en Noorwegen, de stenen uit Gouda en Oudewater. Tenslotte werd het wapenarsenaal uitgebreid.
De verdediging van de stads was in handen van de Schutterij. In 1523 werden de taken van de schutterij uitgebreid, en de akte gold direct als officiele oprichting van de schutters Cloveniers van Sint Sebastiaen. Er werd gedurende de zomermaanden op zondag geoefend op het schuttersveld. Elke schutter kreeg daartoe jaarlijks een pond buskruit van de stad uitgereikt. In Brielle was de schutterij opgedeeld in drie vendels, die elk verantwoordelijk waren voor de veiligheid in een ander deel van de stad. De grote schutterstukken in de raadzaal van het Oude Stadhuis tonen deze vendels in omstreeks 1660.
<< ‘De schuttersstukken hangen nog altijd in de raadzaal van het Stadhuis'
B. Kerkelijk leven
De kerk
Op 23 mei 1417 werd de eerste steen gelegd van de Sint Catharijnekerk. Er bestond toen reeds een kerk in Maerlant, op de plek waar tegenwoordig het Asylplein ligt. Blijkens het privilege van 1280, waarin werd bepaald dat de opbrengst van het kaapgeld deels naar de kerk ging, had ook Brielle een kerk. Van deze voorganger van de Catharijnekerk zijn tijdens opgravingen in de jaren zestig de fundamenten teruggevonden.
‘De opgegraven fundamenten van de oude kerk' >>
Volgens overlevering brandde de oude kerk op 3 juni 1405 af. Daarna verlangden de Briellenaren naar een groter en indrukwekkender kerkgebouw, waarvan de bouw dus in 1417 aanving. Er waren plannen voor een basiliek met gigantische afmetingen, en een toren van maar liefst 110 meter hoog. In 1456 was de bouw van de toren gevorderd tot 60 meter hoogte, maar op 14 augustus brak een brand uit die het werk verwoestte. De toren stortte in en in 1462 werd opnieuw begonnen aan het kostbare werk. In 1482 gaf het stadsbestuur opdracht voor het gieten van de bronzen luidklok. De beroemde klokkengieter Butendic was verantwoordlijk voor het maken van de kolossale klok met een gewicht van 4200 kilo.
<< ‘De grote klok van Butendic'
Aangezien de Brielse handelspositie verzwakte begon langzamerhand ook de geldstroom op te drogen. Talloze kleine en grote tegenslagen, zoals de stadsbrand van 1495, vormden aanleiding om de bouw van de kerk rond 1500 stil te leggen. Hoewel het gebouw nooit is voltooid, vormt het toch een indrukwekkend gebouw in de sobere stijl van de Brabantse gotiek.
Het onderhoud werd betaald uit de inkomsten van collecten en giften. Het was de gewoonte dat welgestelde families en gilden een altaar stichtten, gewijd aan een heilige, waar de priester geregeld missen opdroegen ter ere van de overleden familieleden. Zo waren er altaren voor Sint Barbara, Sint Adrianus, Sinte Anna, Sint Rochus en Sint Anthonius, Johannes de Doper, Sint Nicolaas, Sint Petrus en tal van andere heiligen. Er bestond kortom een levendige religieuze cultuur.
Kloosterleven
De vele kloosters in en om Brielle waren eveneens een teken van dat rijke religieuze leven. Er bestonden maar liefst zeven kloosters: twee voor mannen, vijf voor vrouwen.
Het klooster te Rugge
In Rugge stond een kerkje langs de Ricksedijk. Hierachter werd in 1404 met toestemming van Aelbrecht van Voorne een regulierenklooster gesticht. Dankzij giften groeide de instelling snel uit tot een rijk klooster met veel bezittingen. In het Cartularium van Rugge, een perkamenten manuscript, staat precies vermeld welke landerijen aan de Regulieren en Rugge toebehoorden. Ze kregen het onder meer geschenken voor hun hulp bij het droogleggen van polders.
‘In het cartularium staan alle landerijen van het klooster beschreven' >>
Het klooster van Sint Andries
Dit was een zusterhuis, dat eveneens in Rugge stond. De nonnen verrichtten taken als het afleggen van de doden, het verplegen van zieken, het helpen van de armen en het schoonmaken van de kerk in Rugge.
<< ‘In de jaren zestig werd het eeuwenoude klooster afgebroken'
Het klooster van de Cellebroeders
De cellebroers vormden een orde van monniken die zich inzetten voor de zieken, en hielpen bij het afleggen en begraven van de doden. Het klooster lag langs de Brigittenweg.
De Cellezusters
Evenals de Cellebroeders hielden de Cellezusters zich bezig met het verzorgen van zieken. Maar hierbij zullen zij zich hebben beperkt tot het verplegen van vrouwen. Hun klooster lag dichtbij dat van hun mannelijke tegenhangers, tussen de Brigittenweg en de Commandeurstraat.
Sint Catharina Klooster
Dit was ooit het grootste klooster van Brielle en het stadsbestuur heeft heel wat te stellen gehad met de leiding. Het kwam in 1549 zelfs tot een rechtszaak waarbij de stad de pater beschuldigde van smokkelarij en belastingontduiking. Het klooster werd ook enige malen geplunderd. In 1481 drongen de schutters na een feest het klooster binnen en gingen ze er flink tekeer. De pater had gebroken met de gewoonte om jaarlijks een ton bier aan de schutters te schenken. De schutters eisten vervolgens 14 gulden en brachten behoorlijke schade toe aan het klooster. Het kwam tot een rechtzaak, waarbij de daders werden gestraft met tien jaar verbanning uit Voorne.
In 1548 brak er een brand uit, waarbij niet zozeer het klooster schade opliep, maar wel de omliggende huizen. De pater verhinderde het blussen van de brand, zodat enkele dagen later een groep burgers wraak wilde nemen en het klooster binnenviel.
<< ‘Op het zegel van het klooster werd Sint Catharina afgebeeld. Het rad in haar hand is een verwijzing naar het radbraken waardoor ze stierf.'
Clarissenklooster
Margaretha van York stichtte het Clarissenklooster in Brielle, nadat ze daartoe op 26 april 1483 toestemming van paus Sixtus had verkregen. Het was een orde met een streng armoede-ideaal. Ze moesten leven van de giften van weldoeners. De stad heeft veel geld moeten bijleggen om de zusters geen hongerdood te laten sterven. Ze onderhielden een school. In 1548 brandde het convent af, waarna het pas in 1564 weer in gebruik werd genomen.
Brigittenklooster
Het Brigittenklooster stamt uit 1485 en is daarmee het jongste klooster. Vanwege het feit dat er al zoveel kloosters binnen de stad waren, kwam deze niet tot bloei. In 1558 werd het complex door de stad opgekocht. Er is vrij weinig van de Brigitten bewaard gebleven, alleen het Brigittenpoortje op het Catharijnehof is een tastbare herinnering.
‘Het Brigittenpoortje is een bekend plekje in Brielle' >>
Aan dit ‘rijke' kloosterleven kwam abrupt een einde in 1572. De komst van de Watergeuzen en hun succesvolle plundering van de katholieke instellingen zette een streep onder het Katholicisme in de stad.
Ketters
In de loop van de zestiende eeuw ontstonden nieuwe kerkelijke stromingen. Theologen als Luther en Calvijn kwamen met nieuwe ideeën over het geloof en dit werd door verschillende pastoors opgepikt en verder onder het volk verspreid. Een van hen was Angelus Merula, pastoor van Heenvliet, die in Brielle was geboren en hier jarenlang als notaris had gewerkt. Tussen 1482 en 1485 studeerde hij theologie in Parijs, Keulen en Utrecht, en op 5 april 1511 werd hij tot priester gewijd. Ondanks zijn capaciteiten koos hij ervoor terug te keren naar Brielle. Hij had hoog aanzien en werd zelfs uitgenodigd het Concilie van Trente bij te wonen, maar was door ziekte verhinderd. Langzaam begon Angelus Merula zich onder invloed van Luther tegen het katholieke geloof te keren en preekte over de misstanden binnen de kerk. Hierdoor werd hij verdacht van ketterij en in 1552 door de inquisitie bezocht. Hij werd opgepakt en in het kasteel in Heenvliet opgesloten. Later werd hij vervoerd naar de Gevangenpoort in Den Haag, en tijdens de procesvoering kwam hij tenlotte in het Begische Bergen terecht. Daar zou hij op 17 juli 1557 op de brandstapel belanden, maar vlak voor de uitvoering van het vonnis, overleed Angelus Merula aan een hartaanval.
<< ‘Dit schilderij van Angelus Merula hangt in het Merula Weeshuis'.
In zijn testament bepaalde Angelus Merula dat zijn huis en bezittingen moest worden bestemd voor een weeshuis. Sinds Karel V in 1530 een wet op de bedelarij had uitgevaardigd, waarin stond dat kinderen verplicht werden naar school te gaan en een ambacht te leren, waren in verschillende steden reeds weeshuizen gesticht. De erfenis bood de stad een unieke kans ook haar wezen en vondelingen op te voeden tot eerzame burgers.
C. De Opstand
De Beeldenstorm
In 1566 brak de beeldenstorm uit. De calvinisten waren er van overtuigd dat de versieringen in de kerken een belediging voor God waren. Het was ook een uitbarsting van geweld naar aanleiding van de onbuigzame houding van de katholieke heerser Philips II. Door vererving en verovering had hij een flink deel van de Nederlandse gewesten in zijn bezit, en hij stond geen andere godsdienst toe dan het katholicisme. Edelen en stadsbesturen zagen liever een klimaat van religieuze tolerantie, aangezien dit de openbare orde en handel ten goede kwam. Philips II was niet te vermurwen, zelfs niet na het aanbieden van het smeekschrift door 300 edelen aan de landvoogdes Margaretha van Parma. Bij deze gelegenheid kregen de edelen hun bijnaam Geuzen, een titel die ze voortaan met ere zouden dragen.
De beeldenstorm brak ook in Brielle los. In de Sint Catharijnekerk, de Kapel van het Catharinaklooster en het Clarissenklooster werden de beelden verwijderd en vernietigd. Philips II was woedend over alle vernielingen in de Lage Landen en stuurde Alva om orde op zaken te stellen. In Brielle doken de daders onder, maar hun bezit werd in beslag genomen.
Watergeuzen
Er verbleef een Spaans garnizoen in Brielle, maar in 1571 werd deze naar Utrecht verplaatst. Op de dag van het vertrek van de soldaten werd een groot feest gehouden. De Spanjaarden waren alom gehaat. De religieuze onderdrukking zal de oprechte katholieken niet hebben geërgerd, maar zijn voornemen om de tiende penning in te voeren maakte Philips II weinig geliefd. Velen hoopten dan ook dat Philips zou worden verslagen door de Turken, die op dat moment een strijd voerden om de heerschappij over de Middellandse Zee en Wenen belegerden. "Liever Turks dan Paaps", zou de uitdrukking zijn geweest. Voor Brielle kwam bevrijding uit een onverwachte hoek.
Vele protestantse edelen hadden de wijk genomen naar zee, waar ze als kapers Spaanse schepen aanvielen. Ze gebruikten de havens van Engeland als uitvalsbasis, maar nadat Elisabeth door Philips onder druk was gezet, moesten de watergeuzen uitwijken naar de Duitse havenstad Embden. Tijdens hun tocht over de Noordzee zetten ze de achtervolging van een aantal schepen in, waardoor ze uit koers raakten en in de Maasmonding terecht kwamen. Ze gingen nabij Brielle voor anker en de passerende veerman Coppelstock raakte in gesprek met de vice-admiraal en voormalige Briellenaar Jonker Blois van Treslong. Nadat de watergeuzen ontdekten dat op dat moment zich geen Spaans garnizoen in Brielle bevond, overwogen ze de stad in te nemen. Er was nauwelijks verzet te verwachten, en met de vele kloosters zou de buit aanzienlijk zijn. Coppelstock kreeg de opdracht het stadsbestuur op de hoogte te brengen van de eisen: er moesten twee afgevaardigden worden gestuurd, waarmee de overgave kon worden besproken.
‘De veerman Coppelstock toont de zegelring aan de Briellenaren' >>
Het stadsbestuur overlegde daarover. Als de eis van de geuzen werd geweigerd, zou de stad worden geplunderd. Als de eis werd ingewilligd, zou op den duur de straf van de Spanjaarden niet mals zijn. Het was een keuze uit twee kwaden, die uiteindelijk niet gemaakt hoefde te worden. De Geuzen besloten na lang wachten de stad in te nemen. In twee groepen werd de stad ingenomen. Bloys van Treslong benaderde de stad vanuit het zuiden, en kon via de openstaande Zuidpoort naar binnen trekken. Onder leiding van Roobol kwam de tweede groep voor de Noordpoort te staan, die ze met een scheepsmast rammeiden. Brielle was moeiteloos door de geuzen ingenomen.
De plundering bleef beperkt tot de kloosters, want de officieren van de watergeuzen zagen Brielle als ideale uitvalsbasis voor de vloot. De stad werd direct in opperste staat van verdediging gebracht, want er werd een Spaanse tegenaanval verwacht. Die volgde op 5 april, toen verschillende compagnieën uit Utrecht naar Brielle werden verscheept. Vanuit Heenvliet en Zwartewaal marcheerden de soldaten naar de stad, waar wat schermutselingen plaats vonden. Voordat het tot een echte belegering kon komen, wist stadstimmerman Rochus Meeusz. het Nieuwlandse sluisje open te zetten, zodat de omringende polder onder water kwamen te staan. De Spanjaarden trokken zich terug en ontdekten dat andere watergeuzen hun schepen bij Heenvliet in brand hadden gestoken. Verslagen dropen ze af.
<< ‘Na het lange aarzelen van het stadsbestuur besluiten de Watergeuzen Brielle aan te vallen.'
Martelaren van Gorcum
In de daaropvolgende maanden werden steeds meer steden in de Opstand betrokken. Ze werden veroverd of stapten uit vrije wil over tot het kamp van de watergeuzen. Op 24 juni werd Dordrecht bezet en op 25 juni kwamen ze aan in Gorinchem. Die stad herbergde nog een spaanse bezetting. Op 26 juni vielen de geuzen binnen en de volgende dag veroverden ze de Citadel, waar de spanjaarden zich hadden verschanst.
Er bevonden zich nog enkele geestelijken in de stad, die gevangen werden genomen en naar Brielle overgebracht. Daar werd geprobeerd de geestelijken over te halen zich te bekeren tot het protestantisme, maar ze volhardden in hun geloof. Willem van Oranje hoorde hiervan en gelastte Lumey per brief de geestelijken vrij te laten. Er moest immers volledige vrijheid van godsdienst komen. De geuzenadmiraal was het er niet mee eens, en liet de 19 geestelijken in de nacht van 9 juli overbrengen naar het St. Elizabeth klooster in Rugge, waar ze de doodstraf kregen door middel van ophanging.
‘De martelaren van Gorcum werden in de turfschuur in Rugge opgehangen' >>