Abbenbroek

Abbenbroek tot 1572

Geschiedenis per plaats
19 JUN 2017
Tot 1572

Het ontstaan van Abbenbroek

Het is onduidelijk wanneer de polder van Abbenbroek bedijkt is, maar het oudste gedeelte - het Oudeland - moet in ieder geval vóór 1200 zijn ingepolderd. Abbenbroek was op dat moment nog maar een geïsoleerd eilandje in een waterrijk gebied. In de nabijheid lagen weliswaar opgeslibte gorzen, maar deze waren onbewoond en het zou nog ruim een eeuw duren voordat deze gebieden eveneens werden ontgonnen. In 1337 werd bijvoorbeeld het ‘Oude-Nieuweland' ingepolderd. Handel en reizen verliepen in de Middeleeuwen louter per schip en de gunstige ligging langs de goed bevaarbare rivier De Bernisse zorgde ervoor dat Abbenbroek een zekere mate van welvaart genoot.

Abbenbroek bezat bovendien een bijzondere juridische status. Reeds bij de allereerste vermelding in 1206 wordt duidelijk dat ‘Appenbruech' niet tot de heerlijkheid Voorne behoorde, maar als zelfstandige eenheid moest worden beschouwd. Dat wordt in een akte uit 1220 nog eens bevestigd, wanneer Dirk van Voorne een groot deel van Zuidwest Voorne aan Abdij ter Doest schonk. Hierbij werd Abbenbroek buiten beschouwing gelaten. Het geslacht Van Abbenbroek had het gebied in bruikleen van de graaf van Holland onder Zeeuwse rechte. Dit betekende dat na het overlijden van de leenheer zijn zoons het in gelijke delen erfden. Op die manier raakte het leenheerschap steeds verder versnipperd. Bovendien mochten bij gebrek aan zonen ook de dochters de rechten erven.

De naam

De naam Abbenbroek is waarschijnlijk ontleend van een stuk moerasland dat in de buurt van het dorp lag. De term ‘broek' betekent drassig land, en in de overlevering bestaat een verhaal dat het moerasland ooit eigendom is geweest van de abt van Echternach. De Brielse belastinggaarder Jan Kluit schreef omstreeks 1780 in zijn dagboeken dat men dicht bij het dorp nog steeds ‘zulke moerassige gronden vind, die niet dan bij drooge zomers kunnen begaan worden. Men heeft hierin wel eens latten van 18 en twintig voet door de bovenkorst gestoken, zonder dat men harden grond gewaar wierd.' Kluit schrijft verder dat hij tijdens zijn onderzoek geen enkel bewijs vond dat Abbenbroek ooit eigendom was geweest van de abt, zodat hij meende dat het ongeloofwaardig was.

De Heren van Abbenbroek

In het begin van de dertiende eeuw werd Abbenbroek door Graaf Floris IV als heerlijkheid beleend aan de familie die zich vervolgens de Heren van Abbenbroek mocht noemen. De eerste vermelding van een Heer van Abbenbroek stamt uit 1235. Een Jan van Abbenbroek  was dat jaar aanwezig bij een steekspel in Haarlem, georganiseerd door Graaf Floris IV.

Eén van de voorwaarden die de Graaf van Holland stelde om de leen te behouden, was een goede verdediging van hun grondgebied. Daartoe begonnen de heren in de laatste kwart van de dertiende eeuw aan de bouw van een kasteel. Het was in feite een versterkte woontoren met een omvang van 6,5 x 6,5 meter. De muren waren maar liefst 1,20 meter dik, zodat de eigenlijke woonruimte slechts 4 x 4 meter was. De toren stond niet op een aarden verhoging, maar was wel omringd door een gracht. Omstreeks 1350 begon Jan Arentsz. Van Abbenbroec aan een uitbreiding van het kasteel, waardoor de gracht gedeeltelijk moest worden gedempt.

Gerrit van Abbenbroek bekleedde in de laatste helft van de vijftiende eeuw de functie van baljuw van Voorne-Putten en maakte als ridder en raad deel uit van de hofhouding van keizer Maximiliaan van Oostenrijk en diens zoon Filips II, de latere Graaf van Holland. Hij behoorde daardoor in de Hoekse en Kabeljauwse twisten automatisch tot het kamp van de Kabeljauwen. Hij leidde in 1481 een campagne tegen de Hoeken aan de Vaart bij Utrecht en werd daarbij krijgsgevangen genomen. Abbenbroek zelf raakte op 4 mei 1489 in de strijd betrokken toen Hoeken het dorp overvielen. Ze namen de graanoogst in beslag en toen de inwoners weigerden te gehoorzamen aan de opdracht om het graan met hun karren en wagens naar Geervliet te brengen, staken de Hoeken het dorp in brand. Hierbij ging het kasteel verloren.

De kerk

Reeds in de dertiende eeuw stond in Abbenbroek een eenvoudige kerk met een eenbeukig middenschip, met steunberen tegen de zijgevels. In het begin van de veertiende eeuw werd het gebouw uitgebreid met een koor. Aanvankelijk was de kerk een parochie met een eigen pastoor, maar in 1483 veranderde het in een kapittelkerk en kwam er een deken en zeven kanunniken.

De kans is groot dat de kerk tijdens de aanval van de Hoeken op 4 mei 1489 ook gedeeltelijk ten prooi viel aan de vlammen. De toren is namelijk opgebouwd met twee totaal verschillende bakstenen; de grote stenen in het onderste deel zijn van veel oudere datum dan de kleine stenen in het bovenste deel, die veelal in de laatste kwart van de vijftiende eeuw werden gebruikt.

Het was de deken Jan van Coudeberghe die in Abbenbroek de verering van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten introduceerde. Tussen 1483 en 1492 liet Jan van Coudenberghe een schilderij in de kerk plaatsen en in 1492 richtte hij een broederschap ter ere van de nieuwe Mariadevotie op. Van Coudeberghe was tevens pastoor van de Sint-Salvador in Brugge en pastoor te Reimerswaal en had daar al eerder soortgelijke broederschappen opgericht. Hij was een ijverig aanhanger van de devotie van de Zeven Smarten: hij schreef er onder meer twee boeken over.

Het schilderij toonde Maria met het kind Jezus op de linkerarm. Maria draagt een sluier en heeft een bol of appel in haar rechterhand, terwijl Jezus een zegenend gebaar maakt. Onder het schilderij stonden de zeven smarten beschreven: de voorspelling van Simeon dat een zwaard het hart van Maria zal doorboren, de vlucht naar Egypte, het verlies van de twaalfjarige Jezus in de tempel, de ontmoeting tussen Maria en Christus tijdens de kruisdraging, de kruisiging, de kruisafname en de graflegging. Het waren de zeven momenten van beproeving gedurende het leven van Maria.

Abbenbroek groeide vervolgens uit tot een bedevaartplaats van bovenregionale betekenis; niet alleen mensen uit de omringende dorpen kwamen op de verering af, maar zelfs gelovigen uit Leiden, Den Haag en Middelburg trokken naar Voorne. De broederschap verkreeg internationale bekendheid en aanhang, onder meer dankzij de lidmaatschap van Philips en diens zoon Karel V. Vanaf die tijd werden jaarlijkse ommegangen ter ere van Maria van Zeven Smarten te Abbenbroek gehouden. Het beeld werd in processie door het dorp gedragen, en en werden plechtige hoogmissen gevierd.

In 1494 was de devotie door de bisschop van Utrecht goedgekeurd en een jaar later door paus Alexander VI. De snelle goedkeuring is waarschijnlijk vooral te danken aan de vele wonderbaarlijke genezingen die plaatsvonden. Tot circa 1520 wordt in brieven melding gemaakt van maar liefst 48 mirakels.

De populariteit van de bedevaartplaats was weliswaar groot, maar duurde niet lang. Tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw raakte het katholieke geloof op Voorne in verval. In een verslag uit 1571 van het Aartsbisdom Utrecht werd al geen melding meer gemaakt van de devotie, en na de reformatie zijn de laatste restanten die aan het bedevaartsoord herinnerden, verdwenen.
Pagina terug
Zoeken in collecties